'Dat doe je toch niet, hè Jane?' Kims stem sloeg nooit over, maar nu wel.

'Nou ja, het was zo moeilijk. Ik bedoel, dit is duidelijk zo belangrijk voor Paul en hij heeft er al zo hard aan gewerkt, dus ik vind eigenlijk dat ik te ver met hem meegegaan ben om nu ineens af te haken.'

'Meen jij nou serieus dat Paul en Erica op kerstdag langs moeten komen, met Rosie uiteraard, en dat zo'n camaraploeg jou moet gaan filmen terwijl je de kalkoen aan het braden bent? Mijn god, Jane, je vader komt ook. En Robert en Jerome. En ik kom, met Andreas.'

'Ze blijven niet de hele dag. Ze maken alleen maar een impressie van een deel van de familie tijdens de kerst. Die zijn allang weg als wij aan tafel gaan.'

Aan de andere kant van de lijn klonk een gemurmel, en ik besefte opgelucht en bijna blij dat Kim zat te giechelen.

'Wil jij me helpen, Kim? Ik bedoel, me steunen bij dat hele gedoe?'

'Maak je geen zorgen, maar wat moet ik dan aan? Ik ben nog nooit eerder op tv geweest. Wat kan er echt niet? Streepjes of balletjes?'

'Alsjeblieft. Een droge sherry en een vleespasteitje.'

De sherry was bleekgeel, het pasteitje heet en kruidig. Ik ging behoedzaam zitten op de bank die er met zijn opgeschudde kussens uitzag alsof hij net uit het warenhuis kwam. Ik voelde me een vreemde, een beleefde gast.

'Erg leuk ziet het er hier uit.'

De kamer was smetteloos, alsof hij ieder moment gefotografeerd kon worden voor een kleurenbijlage. Aan de ivoorkleurige muren hingen zes kleine reproducties. Er lag een vierkant tapijt exact midden op de houten vloer. Aan beide kanten van de bank stonden twee nieuwe leunstoelen. Op het tafeltje lag een boek over Normandische kerken en een opgevouwen Guardian. Op de oude, pas in de boenwas gezette piano stond een cactus mooi te bloeien. In een hoek, op een handige verhoging stond een kerstboompje met witte lampjes. Vanwaar ik zat, de sherry en het pasteitje voorzichtig vasthoudend, zag ik een keuken, zo brandschoon dat ik me afvroeg of Claud er ooit zelf gekookt had.

'Ja, ik ben er heel tevreden mee. Ik heb het precies zo ingericht als ik wou.'

Nerveus lachten we naar elkaar, ieder aan onze kant van die ordelijke ruimte. Ik moest aan de rotzooi in mijn keuken denken: grote schalen vol overrijpe mandarijnen, stapels rekeningen en onbeantwoorde brieven, lijstjes die ik voor mezelf had gemaakt en waar ik nooit meer naar omkeek, gebroken borden die ik al dagenlang wilde lijmen, kerstkaarten die ik aan een touwtje aan de balken wilde hangen, maar waar ik nooit aan toe was gekomen, een bosje maretakken tussen de kopjes op het dressoir, waar ik spijt van had, maar dat ik niet had weggegooid, narcissen in vazen geplempt, de slonzige gele trossen her en der neergezet, bouwtekeningen waar ik aan was begonnen, maar die ik niet had afgemaakt, foto's die ik nog niet had ingeplakt, tientallen boeken, een aantal recepten uit bladen die ik nog niet in een map had gedaan, een halflege fles wijn. En uiteraard een dennenboom in de rui, met versieringen — van de jongens gekregen — die er zo te zien met handenvol tegelijk door een dronkelap tegenaan gegooid waren. Dat was trouwens ook op die manier gegaan: Jerome en Robert vonden dat ik het dit jaar allemaal zo afschuwelijk keurig en esthetisch had geregeld. Kerstbomen, zeiden zij, hoorden protserig en rommelig te zijn. Ze hadden de grote roze en turkooizen ballen en glitterende sterren opgediept, al die tierelantijnen die we in de loop der jaren hadden verzameld, en tegen die boom aangeslingerd.

Ik stelde vrolijk voor of we niet wat muziek konden draaien.

'Ik heb geen muziek,' zei Claud.

'Waar zijn al je cd's dan gebleven?'

'Die hoorden bij een vorig leven.'

'Als je die niet wou, waarom heb je ze dan meegenomen?'

'Ze waren niet van jou.'

'Meen je nou serieus...' — ik was helemaal ontzet — '...dat jij al die muziek die je je hele leven hebt verzameld, dat je die zomaar, zomaar in de vuilnisbak hebt gesmeten?'

'Ja.'

Ik keek om me heen. Ik besefte dat Claud als een meedogenloze chirurg elk spoor van ons leven samen, van ons gezin weg had gesneden. Dit was niet ordelijk. Dit was leeg.

'Claud,' flapte ik eruit, 'hoe herinner jij je Natalie?' Op het moment dat ik het vroeg, wist ik dat het een rare ontwijkende vraag was.

'Hoe ik me Natalie herinner?'

'Ik bedoel, de laatste tijd heb ik het met allerlei mensen over haar, en ik vond het eigenlijk zo merkwaardig dat wij het nooit gehad hebben over hoe wij tegen haar aan keken.'

Claud ging op een stoel zitten en bestudeerde me met die beroepsmatige blik waar ik altijd zo razend om werd.

'Vind je niet dat je preoccupatie met haar een beetje ver gaat, Jane? Ik bedoel, wij - haar eigenlijk familie, om het ronduit te zeggen - doen allemaal ons best om de draad van ons leven weer op te pakken. Ik weet niet of we er nou zoveel aan hebben als jij om jouw eigen psychologische redenen in ons verleden gaat zitten poeren. Moedigt je psychiater dat soms aan?'

Hij stelde zich mild en correct op, maar ik voelde me net een warrig schoolmeisje dat zat te draaien op zijn kraakheldere bank.

'Oké, Claud, die preek hebben we gehad. Hoe herinner jij je haar nou?'

'Lief en slim en aanhankelijk.'

Ik staarde hem aan.

'Kijk me niet zo aan, Jane. Jij vindt alles wat rechttoe rechtaan is verdacht, alleen omdat je in therapie bent. Het was mijn zusje en

het was een schat van een kind, dat op het punt stond vrouw te worden toen ze zo tragisch om het leven kwam. Dat is het. Zo herinner ik me haar en zo wil ik me haar ook herinneren. Ik wil niet dat jij haar zit zwart te maken, ook al is ze nu vijfentwintig jaar dood, ja?'

Ik deed nog een scheut sherry in mijn piepkleine glaasje en nam een slokje.

'Mij best, maar wat zijn dan je laatste herinneringen aan haar?'

Deze keer moest hij kennelijk even nadenken voordat hij antwoord gaf - of misschien zat hij alleen maar te bedenken of hij wel antwoord wilde geven. Even later knikte hij, met een bijna meewarige uitdrukking op zijn gezicht.

'Ik weet niet waar jij op aan zit te sturen, maar als je dat zo graag wil. Wij waren allemaal op de Stead om dat huwelijksfeest te regelen voor als zij van hun cruise terugkwamen. Ik moest de volgende ochtend met het vliegtuig naar Bombay. Natalie hielp ook mee, net als de meesten van ons. Op de dag van het feest, 's ochtends, waren Natalie en jij en ik nog snel allemaal dingen aan het doen. Weet je nog wel?'

'Het is al een tijd geleden,' zei ik.

'Ik weet nog dat ik met haar in de auto het cadeau voor Alan en Martha ben gaan halen, en dat we het erover hadden wat zij aan moest, volgens mij. Het enige wat ik van daarna nog weet, is dat ik de barbecue ging regelen en dat ik daar tot de vroege uurtjes mee bezig ben geweest.' Hij keek me aan. 'Maar dat weet jij vast niet meer, of wel? Jij was zo in de weer met Theo. Ik ben toen de volgende ochtend heel vroeg met Alec vertrokken. Dat Natalie verdwenen was, hoorde ik pas twee maanden later, toen ik weer thuiskwam.'

Zorgvuldig depte ik met mijn wijsvinger de kruimels van mijn bord.

'Heb je Natalie die ochtend nog gesproken?'

'Natuurlijk niet. Ik heb niemand gesproken, op moeder na, die Alec en mij om ongeveer half vier in de ochtend naar het station heeft weggebracht. Toe nou, Jane, je zit alleen maar ouwe koeien uit de sloot te halen. En aan mij heb je niet veel: toen ze voor het laatst gezien werd, was ik er niet meer.'

Hij haalde zijn hand over zijn voorhoofd, en ik besefte hoe moe hij moest zijn. Daarna keek hij me aan, met zo'n sullig intiem lachje. De sfeer verloor al dat vijandige, maar kreeg daarvoor iets even verontrustends in de plaats.

'Weet je dan niet,' vroeg hij bijna dromerig, 'hoe erg ik het vind dat ik er toen niet was? Een hele tijd heb ik gedacht dat als ik niet weggegaan was, dat dit dan niet gebeurd zou zijn. Dat ik het had kunnen voorkomen, of zoiets belachelijks. En nog heb ik het gevoel dat ik van de rest van de familie verwijderd geraakt ben omdat zij dat samen hebben doorgemaakt en ik daar buiten stond.' Hij lachte vreugdeloos naar me. 'Jij noemde mij altijd de bureaucraat van de familie, weet je nog, Jane. Misschien is dat zo omdat ik op die manier het gevoel heb dat ik bij de familie hoor.'

'Claud, sorry als ik allemaal domme dingen roep.'

Zonder erbij na te denken pakte ik zijn hand, en hij trok de zijne niet terug, maar keek naar onze verstrengelde vingers. We bleven een paar seconden heel stil zitten, maar daarna trok ik de mijne gegeneerd terug.

'Wat doe jij met de kerst?' Mijn stem klonk te vrolijk.

Nu was het zijn beurt om gegeneerd te kijken. 'Weet je dat dan niet? Ik zou naar Martha en Alan gaan, maar Paul heeft me gevraagd om het met hem en Peggy te vieren.'

'Maar die zijn bij mij.' Een nare gedachte kwam bij me op.

'Volgens Paul zou jij dat niet zo erg vinden.'

'Dat kan helemaal niet, Claud. Dat kan helemaal niet. Pa komt ook, en Kim met haar nieuwe geliefde, en de jongens en Hana. O, shit, die camaraploeg komt ook nog eens, om ons allemaal te filmen. Wat wil jij dan dat we allemaal gaan doen? De gelukkige familie spelen voor de camera?'

'Jij zei dat we goeie vrienden konden blijven.'

Dat had ik inderdaad gezegd. Een stompzinnig cliché, een valse troost en een leugen, maar ik had het wel gezegd.

'En ik wil met de kerst bij mijn zoons zijn.'

Ik wist dat ik dit helemaal niet moest doen. Wat zou Kim er niet van zeggen?

'Goed dan.'

21

Ik zat op de grond, het droge mos op de steen schuurde tegen de kromme ribbel van mijn rug. Ik wist dat Cree's Top achter me lag. De Col liep links van me, het wateroppervlak leigrijs, en weerkaatste het wolkendek dat de zon verborg. Ik kreeg het ineens koud in mijn mouwloze jurk, dus ik sloeg mijn kippenvellige armen om me heen. De verkreukelde stukken papier waren bijna onder het troebele wateroppervlak gezonken en lang voordat ze om de hoek dreven, losten ze op in de schaduwen en weerspiegelingen. De takken van de iepen aan mijn rechterhand ruisten en zwaaiden door een plotselinge windvlaag die een dreiging van regen meevoerde.

Ik ging staan en draaide me om zodat ik met mijn gezicht naar Cree's Top stond en met het pad meekeek dat langs de helling omhoogkronkelde. Af en toe werd het door struiken aan het zicht onttrokken, en uiteindelijk verdween het in de schemer. Resoluut begon ik aan de wandeling omhoog. Elke keer dat ik terugkwam bij deze rivier en deze heuvel, die Natalie en mij van elkaar scheidden, was het alsof alles meer leven had gekregen. Het gras was een voller groen, de rivier fijner uitgewerkt in al zijn rimpelingen en versnellingen. Op dit moment was alles niet alleen fijner, maar op een of andere manier ook harder. Het water zag er zwaarder en steviger uit, het pad gaf minder mee onder mijn voeten, zelfs de bladeren zagen eruit als messen die langsstrijkende vingers zouden verwonden.

Dit was een vijandig, onverbiddelijk landschap dat zijn geheimen ogenschijnlijk niet graag prijsgaf. Ik naderde Cree's Top, en voor mij was het tastbaar dat er zich aan de andere kant iets slechts bevond. Daarom was het landschap zo donker geworden. Mijn lijf, mijn hele ziel raakte verlamd van wanhoop. Wilde ik dit echt? Eén moment van zwakte was voldoende. Ik draaide me om en rende de heuvel af, weg van alles wat daar op me lag te wachten. Waren er dan geen andere plekken om naartoe te gaan, in dit geliefde landschap van mijn geheugen? Ik kwam onder aan de heuvel en rende langs de Col. Ik wist intuïtief dat het pad van de rivier af zou lopen en me terug zou brengen bij de Stead, en daar zou ik mijn familie weer treffen, zoals die vroeger was: Theo lang en zwaarmoedig, Martha donkerharig en mooi, lachend en sterk, mijn vader knap en nog altijd hopend op een leven dat hem vervulling schonk. De sporen van dat gouden zomerfeest zouden nog aanwezig zijn.

Maar het pad werd al snel onherkenbaar, alsof ik buiten de grenzen van een toegestaan gebied terecht was gekomen. Het bos werd dichter, de hemel afgesloten, en ik kwam weer bij op de bank van Alex, terwijl warme tranen over mijn gezicht en opzij langs mijn wangen liepen. Ik moest rechtop gaan zitten en met een absurd gevoel mijn hals en oren afvegen. Alex was gaan staan en keek bezorgd op me neer. Ik legde hem uit wat ik had geprobeerd en hij schudde verwijtend zijn hoofd.

'Jane, je zit niet in Narnia of Oz of in een of ander pretpark waar je overal maar kan gaan rondzwerven. Dit is je eigen geheugen dat je aan het verkennen bent. Je moet je eraan overgeven en laten meevoeren. Voel je dan niet dat je er bijna bent?'

Alex Dermot-Brown was niet iemand die ik normaal gesproken mijn type had gevonden. Hij was een morsige man die in een morsig huis woonde. Zijn spijkerbroek was bij de knieën versleten, zijn marineblauwe trui zat vol vlekken en pluisjes, het was duidelijk dat zijn lange krulhaar alleen gefatsoeneerd werd als hij in een geanimeerd en bevlogen gesprek verwikkeld was en voortdurend zijn handen erdoorheen haalde. Toch voelde ik me uiteraard tot hem aangetrokken omdat hij de man was tegenover wie ik me had opengesteld, de man wiens bevestiging ik zocht. Dat zag ik allemaal wel. Maar nu realiseerde ik me lichtelijk opgewonden dat hij net zo enthousiast over mijn zoektocht was als ikzelf en evenveel verwachtingen ervan had. Tegelijkertijd voelde ik iets diep in mijn maag gaan trekken. Dat deed me denken aan de krampen die ik helemaal in het begin met Jerome had gehad, die eerste waarschuwende schokjes dat ik wel degelijk een kind op de wereld ging brengen. Binnenkort zou ik iets onder ogen moeten zien.

Een kalende man in een grijs pak stond op. Hij zag eruit alsof hij rechtstreeks van zijn werk naar de zaal was gekomen.

'Nou, ík heb wel wat te zeggen.'

Ken je die openbare vergaderingen of discussieavonden waarbij de voorzitter aan de rondvraag begint en er een langdurige stilte valt en niemand iets durft te zeggen en dat het allemaal heel pijnlijk wordt? Dit ging heel anders. Iedereen had wel iets te zeggen en de meeste mensen probeerden dat op hetzelfde moment te doen.

Vanaf het begin hadden we ons gerealiseerd dat de buurtbewoners op zijn minst op informele basis bij de bouw van het pension betrokken moesten worden. Er was een vergadering gehouden van de bewonersvereniging van Grandison Road om deze zaak te bespreken, en men had een openbare discussie geëist met de bestuurders die verantwoordelijk waren voor het pension. Het was niet erg duidelijk wat die eis betekende, en of die wel ingewilligd hoefde te worden, maar uit tactische overwegingen was er besloten om te reageren. Chris Miller van de afdeling Ruimtelijke Ordening stond theoretisch aan het hoofd van het project en zou de vergadering voorzitten, en de heer Chohan, een psychiater bij de polikliniek van het St. Christopher's-ziekenhuis, zou aanwezig zijn, en Pauline Tindall van de Sociale Dienst, en in een heel laat stadium had Chris me nog gebeld met de vraag of ik ook kon komen.

Met tegenzin ging ik akkoord, al was het alleen maar om in de gaten te houden of Chris niet zomaar allerlei toezeggingen deed die ten laste van mijn budget zouden komen. Dit was een avond waarop ik met Caspar had afgesproken om ergens iets te gaan drinken. Ik belde hem op om het af te zeggen en mijn excuses te maken, maar toen ik hem vertelde wat ik ging doen, raakte hij geïnteresseerd en vroeg of hij tussen het publiek mocht komen zitten. Hij zei dat hij me aan het werk wilde zien. Ik zei dat hij dat echt niet hoefde te doen en dat het toch maar om een formaliteit ging.

'Dat wordt geen formaliteit,' zei hij. 'Je hebt hier te maken met mensen die daar wonen. Jij gaat er een stel gekken neerzetten. Alleen een kalfsvleesfabriek of een laboratorium voor vivisectie zouden nog erger zijn. Dit wil ik niet missen, Jane. Openbare discussie-bijeenkomsten als deze, daar gaan de Britten nu naartoe in de plaats van naar berenbijten en openbare terechtstellingen.'

'Hou toch op, Caspar, dit is een totaal oncontroversieel project.'

'We zullen zien. Help me trouwens onthouden dat ik je een interessante studie laat zien die een paar jaar terug op Yale is gedaan. Daar wordt in gesteld dat als mensen publiekelijk een standpunt innemen, het bewijs van het tegendeel, hoe sluitend ook, ze alleen maar in dat standpunt zal sterken.'

'En, wat wil je daarmee zeggen?'

'Verwacht niet dat je iemand met redelijke argumenten kunt overtuigen.'

'Daar heb ik geen studie van de universiteit van Yale voor nodig. Misschien zie ik je daar nog even.'

'Je zult mij wel moeilijk vinden in die menigte, maar ik zal jou wel zien.'

Krap vijf minuten voordat de vergadering begon, maakte ik mijn fiets vast aan een parkeermeter voor het wijkcentrum. Toen ik naar binnen liep, dacht ik eerst dat ik verkeerd was. Ik had een stel oudere dames verwacht die even kwamen schuilen voor de regen. Dit leek meer op een feest in een pakhuis of een demonstratieve bijeenkomst tegen de polltax. Maar op het podium in de verte zaten Chris en consorten. Elke plaats was bezet, en ook de gangpaden zaten propvol, dus ik moest me er met haastige verontschuldigingen doorheen wurmen om bij het podium te komen, waar Chris met een rood gezicht nerveus zat te zijn. Hij moest voortdurend hoesten en pakte steeds weer de kan met water om zijn glas bij te vullen. Toen ik plaatsnam op de plastic gemeentestoel, voor mij gereserveerd, boog hij zich naar me toe en fluisterde schor: 'Grote opkomst.'

'Waarom is dat?' fluisterde ik terug.

'Je hebt die lui van Grandison Road,' zei hij. 'Maar er zitten er ook een hoop van Clarissa Road en Pamela Road en Lovelace Avenue.'

'Waarom zijn die allemaal in zo'n pensionnetje geïnteresseerd?'

Chris haalde zijn schouders op. Hij keek op zijn horloge, knikte naar Chohan en Tindall, stond op en vroeg om stilte. Het borrelende geroezemoes temperde tot een licht gepruttel. Chris stelde ons allemaal voor en legde in een paar woorden uit dat dit beleid een bewijs was dat de gemeente zich ervoor inzette om de zorg binnen de gemeenschap ook effectief te maken. Hopelijk zou er na dit pension nog een aantal hier in de gemeente verrijzen en zou het pension als voorbeeld dienen van een humane, praktische en kostenbesparende behandeling van herstellende psychiatrische patiënten. Waren er misschien nog vragen? Er schoot een woud van handen omhoog, maar de kale man in het pak had de meeste geldingsdrang.

'Voor ik een vraag stel,' zei hij, 'wil ik eerst even naar voren brengen hoe volgens mij de stemming hier ligt, en die is dat wij plaatselijke bewoners het een aanfluiting vinden dat wij niet geraadpleegd zijn over de vraag of in onze buurt een dergelijke instelling moet komen en dat we vinden dat dit op een schaamteloze achterbakse manier besloten is.'

Chris wilde protesteren, maar de man wuifde hem weg.

'Laat u me even uitspreken, meneer Miller. U heeft uw woordje kunnen doen. Nu is het tijd dat wij ons woordje doen.'

Dit was eerder een toespraak dan een vraag, maar de teneur leek te zijn dat het volstrekt ongepast was om een psychiatrische instelling in een woonwijk neer te zetten. Toen hij klaar was, overrompelde Chris me volledig door te vragen of ik daar iets op wilde zeggen. Ik zei iets over dat het pension geen instelling was. Mijn hele resumé kwam erop neer dat het pand bestemd was voor mensen die niet eens parttime zorg nodig hadden. Het enige toezicht dat in bepaalde gevallen wel noodzakelijk zou zijn, was om ervoor te zorgen dat de voorgeschreven medicijnen werden ingenomen. Het ging er juist om dat het pension gewoon als normaal huis in een woonwijk functioneerde.

Een vrouw stond op en zei dat ze vier kinderen had, van zeven, zes, vier en bijna twee, en dat het allemaal wel leuk en aardig praten was over de zorg binnen de gemeente, maar dat zij om haar kinderen moest denken. En dat wat dat betreft de basisschool op Richardson Road maar twee straten ervandaan lag. Konden de artsen dan voor honderd procent garanderen dat de patiënten van het pension geen enkel gevaar voor de kinderen uit de buurt zouden opleveren?

Chohan probeerde uit te leggen dat het geen patiënten waren. Het waren mensen die uit het ziekenhuis waren ontslagen, net als iemand die een been gebroken had. En net zoals een dergelijk iemand een paar weken een stel krukken nodig heeft, zo hebben sommige psychiatrische patiënten behoefte aan woonruimte met een lichte vorm van toezicht. Patiënten, mensen, zo verbeterde hij zichzelf, die op enigerlei wijze een potentieel gevaar vormden, kwamen niet in dat pension te wonen.

Maar hoe zat het dan met die medicijnen? Hoe konden de artsen nou garanderen dat deze psychiatrische patiënten die ook innamen? Pauline zei dat dit de kern uitmaakte van het pensionsysteem. Ze zei dat ze begrip had voor de verontrusting van de buurt en dat daar vanaf het eerste stadium van de planning rekening mee was gehouden. Potentieel gevaarlijke mensen (die er maar heel weinig waren) en mensen die hun medicijnen weigerden te nemen, kwamen voor een pension van dit type niet in aanmerking. Toen maakte Pauline, achteraf gezien volgens mij, de fatale fout. Ze besloot met de woorden dat we niet konden toestaan dat vooroordelen ten aanzien van geestelijk gestoorden invloed hadden op het beleid. Als dit een tactiek was om het publiek zo beschaamd te maken dat het ons standpunt accepteerde, dan pakte die rampzalig uit.

Een man stond op en zei dat al die medische argumenten wel klopten, maar dat de waarde van onroerend goed ook een rol speelde. Er waren hier mensen bij, zei hij, die in een huis woonden waar ze hun hele leven voor hadden gespaard. Er waren mensen bij die met een negatief vermogen zaten en net weer tekenen hadden bespeurd dat er groei zat in de huizenmarkt. Waarom zouden die mensen hun huis moeten opofferen aan een modieus nieuw dogma van sociologen die zelf waarschijnlijk veilig en wel in Hampstead woonden?

Chris, die klonk alsof hij tegelijkertijd wilde praten en zijn tong inslikken, antwoordde dat hij had gehoopt dat de uitleg van medische kant al dit soort angsten had weggenomen. Maar de man stond weer op. Al die uitleg van medische kant was hartstikke zonde van de tijd, verklaarde hij. Buitenstaanders hadden maar mooi praten over zogenaamde vooroordelen. Of dat nou waar was of niet, huizenkopers bleven wel weg.

Stom genoeg vroeg Chris hoe hij ooit dat soort zorgen kon verdrijven, maar de man schreeuwde terug dat de buurtbewoners niet geïnteresseerd waren in het verdrijven van zorgen. Die wilden dat pensionproject van de baan hebben, dat was alles. Daarna stond er een knappe man op, in tweedjasje en openstaand overhemd. O god. Dat was Caspar.

'Ik zou graag even iets willen opmerken in plaats van een vraag stellen,' zei hij, knipperend met zijn ogen achter zijn stalen brilletje. 'Ik vraag me af of het niet beter zou zijn voor de mensen hier als ze zich eens voorstelden, als een soort denkexperiment, dat we het over een pension hadden in een heel andere stad. Zouden we onze goedkeuring aan zo'n project hechten als wij er geen belang bij hadden?'

'Lui niet, kerel,' zei de onroerendgoedman tegen een verbijsterde Caspar. "Waarom denk je dat we hier zitten? Als zij zo graag iets willen bouwen voor mensen die niemand moet, waarom doen ze dat dan niet op een of ander industriepark of gebruiken ze niet een ouwe fabriek?'

'Of misschien een van die dichtgetimmerde gekkenhuizen uit de Victoriaanse tijd,' stelde Caspar voor.

'Hoor je op zoiets niet eigenlijk rauw vlees te doen?' vroeg Caspar. 'Au!'

Hij vertrok zijn gezicht toen ik zijn oog met een watje depte.

'Eerst moet ik de wond schoonmaken. Trouwens, ik heb helemaal geen rauw vlees. Het enige wat ik nog heb is een stel worstjes in de vriezer.'

'Die kunnen we wel opeten,' stelde hij hoopvol voor, maar vertrok toen nog eens zijn gezicht. 'Denk je dat er nog stukjes glas in zitten?'

'Volgens mij niet. Hij is in een paar grote stukken gebroken. Die snee komt van het montuur. En van die man z'n vuist, natuurlijk. Maar ik wil nog even één keer zeggen dat het me heel, heel erg spijt wat er gebeurd is. Volgens mij was dit helemaal mijn fout.'

'Niet helemaal.'

We waren weer bij mij thuis. Paul Stephen Avery van Grandison Road was tussen twee grote politiemannen afgevoerd. De vergadering was vanwege de chaos afgebroken. Caspar had elke medische verzorging geweigerd, maar kon niet naar huis rijden omdat zijn bril beschadigd was. Dus heb ik mijn fiets achter in zijn auto geschoven en hem naar mijn huis gereden, en daar stond ik erop dat we iets op dat oog deden.

'Ik dacht dat jij niet in een intellectueel debat geloofde,' zei ik, terwijl hij zijn gezicht nog eens vertrok. 'Sorry hoor, maar ik doe zo voorzichtig mogelijk.'

'In theorie niet. Ik was alleen maar van plan om te kijken hoe jij het deed, maar toen die man daar stond te praten, moest ik ineens denken aan dat model waaropTheorie van het recht van Rawls gebaseerd is en vond ik dat ik iets moest zeggen. Misschien is dat op een of andere manier wel heilzaam geweest. Je hebt wel eens zo'n fantasie, weet je, dat als er op cruciale momenten in de wereldgeschiedenis een Britse taalfilosoof bij was geweest om te zorgen dat hun terminologie consistent was, dat we dan wel een betere wereld hadden gehad. Waarschijnlijk is het af en toe wel goed om een klap in je gezicht te krijgen. Denk je dat ik een blauw oog krijg?'

'Dat krijg je zeker.'

'Heb je even een spiegeltje?'

Ik gaf hem er eentje uit mijn eerstehulpdoos. Vol ontzag bestudeerde hij zichzelf.

'Waanzinnig. Jammer dat ik pas dinsdag naar de universiteit moet. Die zouden wel heel erg geïmponeerd zijn.'

'Maak je geen zorgen. Dat blauwe oog gaat nog rijpen als een hele goeie wijn. Volgende week ziet het er nog spectaculairder uit.'

'Zolang Fanny maar niet bang van me wordt. Over Fanny gesproken...'

'Ik breng je wel even. In jouw auto. Maak je geen zorgen. Mijn fiets ligt nog achterin.'

22

'Wat wil jij, Jane?' vroeg Alan, me aanstarend boven zijn halve brilletje.

Het bekende vacuüm. 'Ik weet het nog niet. Laat Paul maar eerst.'

'Paul?'

'Ik heb mijn hele leven al een probleem met menukaarten, weet je. Ik kan nooit bepalen waarom ik nou het ene gerecht wel moet kiezen en het andere niet.'

'Godallemachtig,' ontplofte Alan. 'We beginnen wel met de gerookte zalm. Iemand tegen? Mooi. Daarna neem ik de biefstuk en de nierpudding. Dat kan ik je aanraden, als je zin hebt in echt ouderwets eten.'

'Oké,' zei Paul nogal slecht op zijn gemak.

'Jane?'

'Ik heb niet zo'n honger eigenlijk. Ik neem wel alleen een salade.'

Alan draaide zich om naar de ober. 'Heb je dat genoteerd? En wat konijnenvoer voor deze dame hier. En zeg maar tegen Grimley dat we een fles van mijn witte en een fles van mijn rooie wijn willen en dat ik om te beginnen een grote Bloody Mary neem. De anderen zullen wel een of ander veel te duur mineraalwatertje willen, met zo'n buitenlandse naam.'

'Ik wil ook wel een Bloody Mary,' zei ik in een opwelling.

'Goed gedaan, Jane.'

Alan gaf de menukaart aan de ober, deed zijn bril af en leunde achterover.

'Salade,' zei hij vol walging. 'Dat was nou iets waar we vrouwen al die tijd mee uit deze ballentent hebben gehouwen.'

Dit morsige barokke etablissement ten zuiden van Piccadilly Circus, met zijn derderangs oude meesters, zijn versleten clubinrichting, de verkleurde draperieën, de rook, het mannengeklets, dit

was Alans natuurlijke omgeving. Blades, de club waar hij ruim dertig jaar lid van was. Maar vandaag was hij slecht op zijn gemak, geprikkeld en somber, en ik had niet het idee dat Paul en ik de aangewezen personen waren om hem zomaar uit die stemming te halen. Paul zat met zijn hoofd bij zijn programma. Tijdens de wandeling door Lower Regent Street had hij me verteld dat Alan de sleutelfiguur in het hele verhaal was, dat hij dat stukje goed moest zien te krijgen, maar dat hij niet precies wist hoe hij hem ging gebruiken. Hier aan tafel, de ene sigaret met de andere aanstekend, had ik het gevoel dat ik tegenover een beginnend vissertje zat die met kunstaas een stokoude zalm probeerde te verschalken. En ik dan? Had Alan op dit ogenblik wel iets aan mij? De Bloody Marys en het mineraalwater arriveerden. Alan nam een grote slok.

'Hoe was je lunch met je uitgever?' vroeg ik.

'Had m'n tijd wel beter kunnen gebruiken,' zei Alan. 'Wil je wel geloven dat de lunch vroeger mijn favoriete moment van de dag was? Toen Frank Mason nog mijn redacteur was, zaten we wel drie, vier uur aan tafel. Een keer hebben we er zo lang over gedaan dat we zo door konden naar het diner, in hetzelfde restaurant. Gisteren heb ik die nieuwe redactrice ontmoet, Amy heet ze. Had een of ander pak aan. Dronk water. Nam alleen een voorgerecht met niks erbij. Ik was van plan om haar eens te laten zien wat het echte lunchen was: gin-tonic om mee te beginnen, drie gangen, een stel flessen wijn, cognac, een sigaar, alles d'r op en d'r aan.'

'En, hoe is dat gegaan?' vroeg Paul.

'Ik heb het maar laten zitten,' zei Alan, zijn schouders ophalend. 'En weet je waarom? Ze vond me een ouwe zeur. Alan Martello, die reactionaire dronkelap, die sinds de jaren zeventig al geen boek meer had geschreven. Vijfentwintig jaar geleden wilden meisjes zoals zij met me naar bed. Stonden ze in de rij. Nu willen ze de lunch met me zo kort mogelijk houden. Kwart over twee zat ze weer op kantoor.'

Ik nam een slokje van mijn drankje: bittere wodka onder dat zoete van het tomatensap.

'Wat vond Martha van al die gretige meisjes die in rijen voor je klaarstonden?' vroeg ik.

'Die beste brave Jane, altijd wil ze weten wat iemand voelt. Altijd wil ze alle problemen oplossen, zorgen dat alles klopt. Het antwoord luidt: zoals de meeste mensen hebben we maar wat aangerommeld.'

'Vond ze dat dan niet erg?'

Alan haalde zijn schouders op. 'Ze snapte het wel.'

'Hoe is het eigenlijk met Martha, Alan?'

'O, dat gaat wel,' zei hij verstrooid. 'Van die behandeling krijgt ze een beetje een klap, dat is alles. Als die voorbij is, voelt ze zich wel wat beter. Het zijn gewoon die klootzakken van doktoren waar ze zich zo'n zorgen om maakt.'

Ineens kreeg ik zo'n gevoel vanbinnen voor deze brallerige, zichzelf bedriegende, beroemde man met zijn vieze baard en zijn drankgezicht en zijn roman waar hij sinds onze jeugd al aan bezig was. Een man die niet over zijn stervende vrouw wilde nadenken, die niet bij haar wilde zijn. Maar welk gevoel dan?

'Ik moet de laatste tijd vaak aan Natalie denken,' zei ik.

Alan wapperde met zijn arm naar de ober en bestelde nog twee Bloody Mary's. Ik nam niet de moeite om te protesteren.

'Dat weet ik,' zei Alan, toen de ober weer weg was. 'En ik hoor dat je naar zo'n zielknijper gaat. Het is je zeker allemaal een beetje te veel geworden, of niet?'

'Ja, op een bepaalde manier wel, denk ik.'

'En dan de speurneus uithangen overal. Waar ben jij nou mee bezig? Proberen erachter te komen wie mijn dochter vermoord heeft?'

'Dat weet ik niet. Proberen de boel in mijn hoofd op orde te krijgen.'

'En jij ook Paul, met dat programma van je. Hebben jullie geen van beiden dan een gezin waarop jullie je kunnen uitleven?'

De wodka begon zijn effect te hebben op Alan. Die stemming kende ik. Hij ging ons dan uitdagen, ging zoeken naar onze zwakke plek, probeerde ons op de kast te krijgen. Ik keek stiekem even naar Paul, en hij glimlachte naar me. We konden hem wel aan, en trouwens, dit was niet de oude Alan: de dominante charmeur. Hij nam maar mondjesmaat van de gerookte zalm, maar toen de biefstuk en de nierpudding arriveerden en de zware donkere Bordeaux in werd geschonken, knapte zijn humeur een stuk op.

'Salade, nou vraag ik je,' zei hij, terwijl hij zijn servet als een slab om zijn nek knoopte.

Ik heb foto's gezien van Alan, de jonge literaire rebel, en in de jaren vijftig zag hij er slank en streng uit. Nu was hij te dik en hoogrood in het gezicht. De putjes en gesprongen adertjes in zijn neus waren een bewijs van tientallen jaren drankgebruik. Maar die levendige blauwe ogen waren er nog: flirterig en dwingend. Die hadden macht over mensen, vooral over vrouwen, en zelfs nu nog kon ik me indenken wat een fascinatie ze opwekten, de impuls om met hem naar bed te gaan.

'Met hoeveel vrouwen ben jij naar bed geweest, Alan?'

Ik stond versteld van mijn eigen woorden en wachtte bijna in doodsangst af wat hij zou zeggen. Tot mijn verrassing lachte hij.

'Met hoeveel mannen ben jij naar bed geweest, Jane?'

'Dat wil ik je wel vertellen, als jij het ook vertelt.'

'Oké. Vertel maar.'

Jezus. Dit was mijn eigen stomme schuld.

'Niet erg veel, ben ik bang. Zo'n zeven, acht misschien.'

'En een kwart daarvan zijn zoons van mij.'

Ik werd helemaal rood. Waarschijnlijk tot aan mijn tenen, onder al dat katoen en leer.

'En jij dan?'

'Moet Paul dat ook niet even vertellen?'

Paul keek oprecht geschrokken.

'Ik heb niks beloofd,' zei hij naar adem happend.

'Kom op, doe niet zo bleu. Je verwacht wel dat alle anderen in dat belachelijke tv-programma van je gaan zitten meieren over hun privé-leven.'

'Mijn god, Alan, vind je dit niet een beetje infantiel? Maar als je dat zo graag wil weten: waarschijnlijk ben ik met zo'n dertien, misschien vijftien vrouwen naar bed geweest. Tevreden?'

'Dan heb ik gewonnen,' zei Alan. 'Ik schat dat ik met ruim honderd, waarschijnlijk ruim honderdvijfentwintig vrouwen naar bed ben geweest.'

'Nou, goed gedaan, Alan,' zei ik zo droog mogelijk. 'Vooral met die handicap van een huwelijk en kinderen.'

Alan had al flink wat Bordeaux op. 'Ach, de ware, blozende Hippocrene,' zei hij, waarna hij een diepe teug nam en met zijn servet zijn mond afveegde. 'Dat was geen handicap. Weet je wat het goeie is aan literair succes?'

Paul en ik keken spottend. We wisten dat er niet echt een antwoord verwacht werd.

'De vrouwen,' zei Alan. 'Als je een succesvolle roman schrijft en een vertegenwoordiger wordt van een jongere generatie, hoe bedrieglijk dat ook is, dan word je uiteraard beloond met geld en roem, maar je kan ook ineens een hoop vrouwen krijgen die je anders niet had gekregen. Het is net als met dit,' zei hij, en hij stak zijn lepel in het schaaltje en bracht wat hompen vlees naar boven. 'Wij horen te doen alsof we dit niet lekker vinden, toch? Dat bloed van het vlees en die nieren met hun heerlijke bijsmaak van vaag geurende urine. En we horen ook te jammeren en te jeremiëren over al dat dierenleed. Ik ben dol op vlees. Ik ben dol op kalfsvlees. Ik ben dol op foie gras. Wie kan het wat schelen dat zo'n kalf in het donker opgroeit of hoe de gans vetgemest wordt?'

'Sorry hoor, Alan,' wierp ik tussenbeide, 'maar is dit allemaal alleen maar omdat ik een salade heb besteld? Dat was geen politiek gebaar. Vanavond neem ik een stevige maaltijd.'

Hij ging door alsof ik niets had gezegd.

'Als ik een vrouw tegenkom, wie het ook is, dan stel ik me voor hoe ze in bed zal zijn. Dat doen alle mannen, maar de meesten durven daar nooit naar te handelen. Dat deed ik wel. Als ik een vrouw tegenkwam en me tot haar aangetrokken voelde, vroeg ik of ze met me naar bed wou. Heel vaak zijn ze op mijn voorstel ingegaan.' Hij schoof een grote lepel met vleespudding in zijn mond en kauwde er krachtig op. 'Dat soort dingen hoor je eigenlijk niet te zeggen, toch?'

'Het maakte niet uit welke vrouw?' vroeg ik.

'Klopt.'

'Ook iemand als Chrissie Pilkington?'

'Wie?'

De dampende lepel stopte halverwege het schaaltje en de mond. Dood vlees in het vet. Zijn voorhoofd rimpelde van het geheugenwerk.

'Weet je dan niet meer hoe ze allemaal heetten?'

'Tuurlijk niet.'

'Dat was een schoolvriendinnetje van Natalie. Lang krullend zilverwit haar, net een model voor een schilderij van de prerafaëlieten. Sproeten. Kleine borsten. Vijftien jaar.'

'Ja, die herinner ik me nog,' zei Alan weemoedig. 'Ze was vast al zestien, hè?' voegde hij er omzichtig aan toe.

'Meisjes zijn mooi op die leeftijd, vind je niet?' vroeg ik.

'Nou,' antwoordde Alan. Hij leek op zijn hoede. Het liefst bepaalde hij waar het gesprek over ging. Hij wist niet waar dit op uitliep.

'Hun huid is nog helemaal gaaf. Hun lichaam is stevig, vooral hun borsten.'

'Klopt.'

'En ze hebben seksueel iets heel aantrekkelijks. Dat zag ik zelfs aan de meisjes die Jerome en Robert altijd mee naar huis namen. Het zijn nog een beetje kinderen, maar wel met een volwassen lichaam. En ik wil wedden dat ze seksueel ook iets gewilligs en gretigs hebben. Ik wed dat ze bijna alles doen wat je wil en je er nog dankbaar voor zijn ook. Dat is toch zo?'

'Soms,' zei Alan, ongemakkelijk lachend. 'Dat is allemaal zo lang geleden.'

Paul keek ook ongemakkelijk. Hij vroeg zich af in wat voor privé-ruzie hij was beland en wat hij eraan moest doen.

'Het was allemaal zo perfect, hè? Het was 1969 en de meisjes waren aan de pil en ineens was het geen overspel of ontucht met een minderjarige meer. Het was de seksuele bevrijding. Helaas pakte het niet altijd goed uit. Zoals met Chrissie. Natalie is daar achtergekomen. En zij heeft het aan Martha verteld. Maar die keer is Martha niet boos op je geworden of heeft ze het niet maar laten zitten. Ze is een verhouding met mijn vader begonnen. Wat vond je daarvan?'

'Wat?' vroeg Paul geheel ontzet.

Alans biefstuk en nierpudding was op. Luidruchtig schraapte hij de laatste streep ragout uit het schaaltje en likte die van zijn lepel.

Hij zei altijd dat hij zijn eten tot op de laatste kruimel opat omdat hij dat van de oorlog had overgehouden. Zijn tirades hadden niet meer dat volume van vroeger en hij zag er moe uit.

'Ik vond dat maar een zielig gebaar,' zei hij. 'Als Martha zo graag iemand wou neuken...' Hij schreeuwde niet, maar dit was toch nog zo luid dat een of twee lunchers in krijtstreep aan tafeltjes naast ons hun hoofd omdraaiden. Ach, die schrijver zat weer eens de beest uit te hangen. 'Als zij zo graag iemand wou neuken, dan had ze dat gewoon moeten doen en er lekker van moeten genieten. Maar zij moest zo nodig een gebaar maken, dus heeft ze jouw arme vader verleid. Volgens mij is jouw moeder daar nooit meer overheen gekomen. Ik vind dat Martha zich op een verachtelijke manier gedragen heeft.' Pauls hoofd ging nu schuil achter zijn handen.

'Niet alleen dat,' voegde ik eraan toe. 'Natalie was ook nog een bedreiging voor de hele familie, die prachtige beschermde wereld die jij met de Martello's en de Cranes had opgebouwd, om zoiets kleins en stoms nog wel. Ik was kwaad geworden, als dat mij was overkomen.'

Alan dronk zijn glas leeg. Hij zag er niet meer uit als een man die een lunch van vier uur aankon.

'Ik was ook kwaad,' zei hij, maar hij sprak nu op gedempte toon.

'Wat heb je toen gedaan, Alan?'

Hij legde zijn lepel zachtjes in zijn schaaltje. 'Ik vind dat we het voor één lunch wel genoeg over seks hebben gehad,' mompelde hij.

'Je bent er zelf over begonnen,' zei ik, maar hij zat al ergens anders met zijn hoofd.

'Onze familie - en daar hoor jij ook bij - dat was zoiets geweldigs,' zei Alan. 'Het was zo afschuwelijk om dat allemaal op het spel te zetten, alleen maar om mij te raken. Onvergeeflijk. En uiteindelijk was Felicity de enige die er pijn van had. Denk jij daar ooit wel eens aan, Jane? Die lieve zachtaardige Martha en jouw geestige zusje Natalie hebben jouw moeder iets afschuwelijks aangedaan.'

'Natalie had er ook pijn van.'

Alan reageerde niet meer zo snel. Hij had die slaapdronken blik in zijn ogen van een oude man die wakker gemaakt was.

'Natalie? Eigenlijk had Martha dat gedaan, niet Natalie.'

'Dat kwam allemaal diezelfde zomer tot een uitbarsting, is het niet? Chrissie en jij, die onthulling over Martha met mijn vader, daarna Natalie. Dat is wel veel voor een film van een uur, Paul. Moet je er geen serie van maken?'

Paul schoof zijn puddingschaaltje opzij. Dat was nog half vol.

'Wat wil je nou eigenlijk, Jane?' vroeg hij kalm.

'Wat wil jij nou eigenlijk, Paul,' interrumpeerde Alan, altijd bereid om olie op het vuur te gooien.

'Alan, ik ben gek op je, ik ben gek op jullie allemaal, dat is wat ik met die film wil laten zien.'

'Dat moeten we dan nog zien,' zei Alan vermoeid. 'Schiet eens op, Jane, wij hebben trek in ons toetje.'

Ik spietste een slap tomatenpartje op mijn vork. Van het idee dat er eten in mijn mond zou komen, moest ik al kokhalzen.

23

Het water in de gootsteen was schuimig van het donkerbruine ganzenvel. ('Waarom eten we nou gans,' had Robert geklaagd, als een kind van ongeveer elf, 'wij eten toch altijd kalkoen.') Ik trok de stop eruit, haalde de vette borden uit het water en zette die daarnaast netjes op een stapel. Er lagen stukjes rodekool en een stel sigarettenpeukjes — van mij denk ik — op de bodem, samen met een heel assortiment bestek. Ik spoelde de gootsteen schoon, deed de stop er weer in en liet er warm water inlopen, met veel sop. Daarna liep ik terug naar de eetkamer om de schade op te nemen.

Een stoel lag nog altijd op zijn kant, waar Jerome die neer had gesmeten voordat hij de kamer uit stormde ('Nou ben je te ver gegaan, móéder.'), met Hana die zich gracieus op haar dunne naaldhakken liet meeslepen. Ik raapte de stoel op en liet me erop neerploffen. Midden op tafel verspreidden druipende kaarsen hun flikkerende licht over de wrakstukken van het diner. Een gekapseisde, half geplette kerstpudding lag even onsmakelijk als een lekke voetbal tussen een verzameling besmeurde wijnglazen, whiskyglazen, portglazen en lege flessen. Hoeveel hadden we eigenlijk gedronken? Niet genoeg - niet genoeg om de herinnering uit te wissen, die trouwens toch door de cameraploeg genadeloos was vastgelegd.

Ik raapte een groene papieren kroon van de grond, zette die op mijn hoofd en stak een sigaret op. Dit was heerlijk, weer alleen te zijn. Al rokende, langzaam, veegde ik de lege feestcrackers bij elkaar en wierp die op het gloeiende vuur dat kortstondig opvlamde en daarna tot goudgevlekte as terugkeerde. Mijn oog viel op een mopje uit zo'n feestcracker. 'Hoeveel nieren heeft Davy Crockett? Drie. Een links, een rechts en een pionier in zijn hart.' O, wat hadden Kim, felgele japon, en Erica, bombastisch paars, daar om moeten giechelen. Ze hadden bijna de hele avond zitten giechelen, als onverwachte bondgenoten, als maffe sloeries in hun absurd mooie kleren. Ze hadden zitten lachen om al die bekende mopjes uit de feest-crackers. ('Hoe nam de politie zijn buikje? In 'n vest.' En: 'Klop-klop. Wie is daar? Boe. Boe Hoe? Ach, nou niet huilen.') Om Andreas, die Erica en deze nieuwe uitvoering van Kim duidelijk afkeurde. Om Pauls bloedserieuze regisseursgedrag. Om de camera's alleen al. Ze hadden daar gezeten met pa tussen hen in (die op slowmotion over was gegaan terwijl alle anderen steeds sneller spraken) en op een schandalige manier met hem geflirt, tot hij schoorvoetend had moeten glimlachen om hun krankjoreme meisjesgedoe.

Ik drukte mijn sigaret uit en nam de glazen mee naar de keuken. Ik waste en spoelde het bestek af. Heerlijk die stilte. Wat was dat een hoop geschreeuw geweest: Paul tegen Erica ('Zit jij soms mijn film te verpesten?'), Andreas tegen Kim ('Je hebt nou wel genoeg gedronken.'), Kim tegen Andreas ('Lazer toch op, ouwe zeurpiet, het is kerst en ik heb nou geen dienst.'), Jerome tegen Robert ('Als jij niet normaal kan doen tegen Hana, dan ga je maar weg.'), Robert tegen mij ('Zit jij nog steeds te proberen om iedereen in dat gelukkige gezinnetje van je te proppen?'). Pa had niet zitten schreeuwen, maar hij had ook nauwelijks iets gezegd. Claud had niet zitten schreeuwen, maar die was achter me aan naar de keuken gelopen en had tegen me gesist: 'Wie is die Caspar?' Ik had niet zitten schreeuwen, totdat de cameramannen bij het achteruitlopen na een lang shot van Erica en Kim, die 'Oh Little Town of Bethlehem' zaten te zingen, tegen mijn kostbare groene karaf aan waren gestoten zodat die op de grond viel.

De borden waren klaar en stonden in een witte rij te glimmen. Glazen klaar. Ik pakte een blad vol met uiteenlopende voorwerpen (lucifers, stel sleutels, paperclip, pen, vingerhoedje, briefopener, oorbel, klaproosje van Remembrance Day, schroevendraaier, zwarte schaakpion) en huiverde weer even toen ik eraan dacht. O god, we hadden dat geheugenspel gespeeld. Claud had dat natuurlijk geregeld en had aan het halfbezopen gezelschap de regels uitgelegd. ('Onthou goed wat er op dat blad ligt, dan doe ik er wat overheen en moeten jullie opschrijven wat jullie nog weten, en dan haal ik het er weer af en gaan we kijken wie de meeste voorwerpen heeft onthouden.') Dat was een spel dat we als kind vaak hadden gespeeld. Een van de voorwerpen, dat het ineens ontnuchterde gezelschap vanaf het blad aanstaarde, was een foto van Claud en mij en de jongens, jaren geleden genomen (door wie, dat wist ik niet meer). Lachend, dicht tegen elkaar aan. Op dat moment had Jerome zijn stoel omgesmeten.

Ik schonk een glas port in, met een stroperig klokkende paarse straal, en stak nog een laatste sigaret op. De overige troep kwam morgen wel. Ik deed mijn schoenen uit, mijn oorbellen af. Gaapte. Moest ineens giechelen toen ik aan Kim en Erica dacht. De telefoon ging.

'Ja.' Wie zou er zo laat nog bellen?

'Mam.' Het was Jerome en hij klonk nog steeds boos. 'Dat mag je nooit meer doen.'

'Je bedoelt, je vond het niet leuk? Jammer nou. Ik zat net te denken om het op oudejaarsavond nog eens over te doen.'

'Dit is precies wat ik nodig had.'

Ik lag aan het groene water, met overal palmbomen en vetplanten om me heen, en had een dikke witte badjas aan. We dronken mangosap en ik had me in lange tijd niet zo ontspannen gevoeld. Mijn spieren waren los, mijn botten voelden losjes aan, mijn huid was zacht, groen licht danste tegen mijn oogbollen. De winterzon viel schuin door de hoge ramen naar binnen en streelde mijn blote benen. De holklinkende kamer werd gevuld met het lage geroezemoes van vrouwen, als een harem zonder meester. Ik voelde mijn hart gelijkmatig en aangenaam kloppen. Straks ging ik even zwemmen en nam ik een massage. Daarna zou ik weer gaan liggen en een beetje bladeren in vrouwen tijdschriften en de advertenties voor zonnebrandcrème en lipgloss lezen.

De avond ervoor, toen ik me zo moe en triest voelde, had Kim me gebeld. Ze had twee dagkaarten gekocht voor The Nunnery, een gezondheidscentrum voor vrouwen, en vroeg niet of ik meeging, maar stond erop dat ik meeging. Ik hield de boot af, zwakjes weliswaar, maar toen ik haar stem hoorde, zo vertrouwd, had ik tranen in mijn ogen gekregen. Ik had het gevoel alsof ik eindelijk uit de knoop raakte, alsof alle naden tegelijkertijd sprongen.

Toen ik de hoorn erop legde, ging de telefoon bijna meteen weer. Het was Catherine, ergens op straat bij een munttoestel. Paul was langsgekomen, zei ze, en Peggy en hij hadden ruzie. Ze namen niet eens de moeite om wat zachter te praten. Het was vreselijk, vreselijk, net als die tijd voordat Paul voorgoed bij ze was weggegaan. Ze zaten tegen elkaar te schreeuwen, en het had allemaal iets te maken met Natalie, en of ik haar alsjeblieft, alsjeblieft kon vertellen wat er aan de hand was. Dat kon ik niet omdat ik het niet wist. Ik zei iets banaals over dat Paul en Peggy heel erg dol op haar waren en dat ze dat nooit mocht vergeten, maar toen besefte ik dat ik tegen haar zat te praten alsof ze een kind van zes was, dus hield ik ermee op. Maar in plaats van dat Catherine kribbig ging doen, begon ze heel hard te snikken. Ik zag voor me hoe ze met haar prachtige slanke lichaam tegen die smerige kiosk leunde en stond te snotteren. Haar tranen met haar zwarte T-shirt afveegde, haar scherpe knobbelige ellebogen ijskoud in de winterse lucht. Ik mompelde iets, maar ze bleef snikken. Na een zuchtend gesnuif was het geld op.

Toen Robert en Jerome nog klein waren, kon ik ze zo makkelijk troosten. Nu nog herinner ik me levendig hoe ik hun bolle lijfjes oppakte, het hoofdje dicht tegen mijn hals, mijn kin op hun gladde kruin, hun vastberaden benen woest om mijn middel geslagen, hoe ik een onzinliedje zong terwijl ik de tranen afveegde die op hun rood aangelopen wangen prikten. Schatje toch... het komt allemaal goed... bij mammie gebeurt je niks... toe maar, liefje, toe maar, grote vent... zit er maar niet over in, je hoeft er helemaal niet over in te zitten... mammie is bij je, lieveling... schattebout van me.

Na een tijdje, dat ging langzaam, wilden ze niet meer dat ik ze aanraakte. Op een dag realiseerde ik me dat ze 's ochtends niet meer bij me in bed kropen. Dat ze de deur van de badkamer dichtdeden. Als er iets mis was, gingen ze naar hun kamer en moest ik de neiging onderdrukken om achter ze aan te gaan, alsof mammie nog steeds alles goed kon maken. Die tijd dat Robert gepest werd op school en in een waas van stilzwijgende schaamte rondliep, en dat ik, als het ware met een dreun in mijn maag, pas doorkreeg wat er aan de hand was toen ik hoorde hoe een jongetje hem voor mietje uitschold. Dat Jerome zijn eerste liefje had en belachelijke vilten hartjes (zo helemaal niet cool) op zijn spijkerbroek naaide en dat zij hem na één avondje uit de bons gaf, zodat we een hele avond die hartjes hebben zitten uithalen, en dat hij maar deed alsof het hem koud liet, alsof het hem niks kon schelen, dat hij zijn gezicht vertrok als ik liet merken dat ik met hem meeleefde. Dat Robert ruzie had met Claud over het roken en dat ze dagenlang niet met elkaar praatten, die pretentieuze sukkels, en dat ik ze allebei wel door elkaar had kunnen schudden, maar in plaats daarvan allerlei andere dingen ging doen, en dat ik toen al wel eens dacht: wat is dit zonde van mijn tijd. Er waren dagen dat ik ze alleen maar in mijn armen wilde nemen, ze aanraken, mijn jongens, mijn prachtige zoons — maar dat zij een gegeneerd maar opgewekt gezicht trokken: doe niet zo klef.

Sinds hun geboorte zijn ze al bij me weg aan het gaan. Ik moest denken aan wat ma vlak voor haar dood zei: 'Het mooiste cadeau dat ik je kon geven, was je onafhankelijkheid. Maar jij had altijd zo'n haast om bij me weg te komen.' Kinderen hebben altijd zo'n haast om weg te komen. Ik moest denken aan Robert, ongeveer vijf jaar, aan het strand. Zijn veter was los en hij was aan het huilen omdat we niet op hem hadden gewacht. Hij stond daar, een geblokt figuurtje op een onmetelijke zandvlakte. Ik rende terug, ging op mijn knieën zitten om hem te helpen en hij duwde me weg: 'Ik kan het zelf.' Ze oefenen zo lang in het volwassen worden en op een dag merk je ineens dat ze ook echt volwassen zijn. Waar was al die tijd gebleven? Hoe was het toch gekomen dat ik nu zo oud en alleen was, en nooit meer die allesoverspoelende vreugde zou voelen van een kind onder mijn kin houden en zeggen: zit er maar niet over in, het komt allemaal goed, echt waar, het komt allemaal goed.

Ik huilde mezelf, met grote wilde schokken, in slaap en had het gevoel alsof er iets in me brak. De volgende ochtend - een grote ijsblauwe hemel en kale takken krakend onder de rijp - trok ik een joggingpak aan, stopte shampoo en Jane Eyre in een schoudertas en ging naar Kim. Nu lag ik daar naast haar, met mijn ogen dicht in die groenwitte ruimte en sprak op dromerige toon. Vandaag kon ik alles tegen Kim zeggen. De woorden zweefden in de lucht tussen ons in, als ophelderende wolken. Het water klotste en groene rimpelingen dansten over mijn gesloten ogen. Mijn lichaam was water, mijn hart was opgelost, het gevoel stroomde zachtjes door me heen, als een dromerige rivier.

'Volgens mij zit ik in de problemen, Kim.'

'Met Natalie?'

Kim pakte mijn hand. Onze vingers sloten zich om elkaar en onze armen hingen tussen de ligstoelen. Was dit nu wanhoop? Wanhoop hoefde niet wreed en hard te zijn, dat kon ook als een warme vloeistof elke kier in mijn lichaam opvullen.

'Het kan ook een vreemde geweest zijn, iets tragisch dat iedereen kan overkomen.'

'Ja.' Mijn stem klonk als een gefluister.

'Luke komt er waarschijnlijk het meest voor in aanmerking, ook al was hij niet de vader van de baby. Misschien heeft hij haar vermoord omdat hij wist dat hij niet de vader was.'

'Misschien.'

'Hoe het ook zij, het is zeker niet jouw verantwoordelijkheid om dat uit te zoeken.'

'Nee, uiteraard niet.'

'Je zit toch niet aan nog iemand anders te denken? Lieve Jane, jij gaat jezelf hier niet mee voor schut zetten.'

We bleven nog even zwijgend liggen. Ik had nog altijd mijn ogen dicht. Het enige dat stevig aanvoelde, waren mijn vingers, op de plek waar ze die van Kim vasthielden.

Ik nam een massage. Een vrouw die naar citroen rook, het donkerblonde haar in een strakke paardenstaart, op blote voeten, stond met haar sterke vingers in al mijn pijntjes en pijnen te graven. Mijn laatste weerstand werd door de kanalen van mijn lijf omhooggestuwd en eruit geperst. Mijn tranen stroomden op de bank en vormden een poeltje naast mijn wang. Ik voelde me leeg.

Ik haalde mijn auto op uit de parkeergarage op St. Martin's Lane -god, wat een overbodige luxe — en reed in de richting van Charing Cross Road. Ik zette de radio aan. In muziek had ik geen zin. Ik wilde niet gevangen raken in mijn eigen gedachten, dus ik drukte net zolang op de knop tot ik iemand hoorde praten.

'Het punt waarop de gevestigde orde van dit land nog altijd ligt te slapen is dat het waardevolste artikel op de wereld iets wordt wat je niet kan vastpakken, geen olie en zelfs geen goud, maar informatie.'

'O, shit,' brulde ik veilig in mijn auto.

'Nou zijn de implicaties van dit alles bijna niet te overzien, maar ik wil toch wel even twee dingen zeggen. Ten eerste: dit is iets onomkeerbaars, dit valt buiten elke controle van de wetten en het bestuur van een land. Ten tweede: iedere organisatie die niet van die informatiewereld deel uitmaakt, zal verpieteren en niet mee kunnen komen.'

'O, kut,' schreeuwde ik.

Een vlotte presentatorstem vroeg zich af of 'Theo' een voorbeeld kon geven.

'Ja, neem een van onze respectabelste instellingen, de politie. Ik zeg alleen dit: als je nu een organisatie op zou zetten die het werk van de politie moest doen, dan zou je nooit zoiets creëren als wat we nu hebben. Dat is typisch zo'n onbeheersbare constructie die zwaar leunt op mankracht en elk jaar meer geld kost en elk jaar slechtere resultaten behaalt, en dat komt voornamelijk omdat de rol van de politie gebaseerd is op een mythe. Een efficiënte politiemacht is een kwestie van rationeel management en ordening van informatie.'

'En onze ouwe wijkagent dan?'

'Een lachertje. Als we zo nodig willen dat er mensen op straat niets lopen te doen, dan kunnen we dat ook voor een pond per uur door een pensioengerechtigde laten doen. Dat heeft niets met politiewerk te maken.'

'We gaan er even uit. Onze gast vandaag is de filosoof Theo Martello en we praten over zijn nieuwe boek,De keten van communicatie. Dit is Capital Radio.'

Ik reed door Tottenham Court Road en besefte tot mijn plezier dat ik op het punt stond voorbij Capital Tower te komen. Ik kruiste Euston Road en sloeg in een opwelling op Hampstead Road rechtsaf en parkeerde naast de dumpzaak. Ik ging zitten luisteren hoe Theo lyrisch uitweidde over het wegvallen van grenzen, de ondergang van instellingen, het eind van de staat, van de sociale zekerheid, van de inkomstenbelasting, van bijna alles. Zijn betoog werd uiteindelijk afgesloten met nog wat laatste reclame voor zijn boek door de presentator. Ik stapte uit de auto, stak over en ging op een paar meter van de draaideur staan wachten.

Aanvankelijk zag Theo me niet. Hij had zijn zakenuniform aan, een pak met zulke hoge en lelijke revers dat het wel trendy en duur moest zijn. Hij had een attachékoffer bij zich, ongeveer zo groot en dun als een tijdschrift. Zijn hoofd glom door zijn kortgeknipte haar in de koude winterzon.

'Even uw koffertje dragen, chef?' vroeg ik vrolijk.

Hij schrok.

'Wat krijgen we nou?' zei hij. 'Zit ik in This is your Life of zo?'

'Nee, ik hoorde je zojuist op de radio en bedacht dat ik hier net langskwam.'

Hij lachte.

'Leuk. Leuk om je te zien, Jane.'

'Wil je meerijden?'

'Kom je nog langs Bush House?'

'Nee, maar ik breng je wel even.'

Theo stuurde een wachtende taxi weg en we stapten in mijn auto.

'Hoe red je dat met zo'n klein koffertje? Ik rij rond met plastic zakken vol papier in mijn fietstas.'

Theo schudde zijn hoofd.

'Ik hou nou al ruimte over. Over vijf jaar heb ik iets zo klein en licht als een creditcard.'

'Mijn creditcard raak ik altijd kwijt.'

'Ik ben bang dat de informatierevolutie nog niks heeft opgeleverd dat iets aan je hersens kan doen, schat. Je moet zo naar links en dan naar rechts.'

'Ik weet hoe ik moet rijden,' zei ik geïrriteerd. 'Jij was niet erg aardig over ons politiekorps, hè?'

'Daar worden mensen wakker van, toch?'

Er viel even een stilte en ik wachtte, in de hoop dat hij niet van onderwerp zou veranderen, en durfde de sprong niet te wagen. Maar ik moest wel.

'Theo, wat moet jij met Helen Auster?'

Er kwam geen reactie, maar hij zweeg net een paar seconden te lang.

'Hoezo?'

'Kom op, Theo, ik ben niet blind.'

Ik zag zijn hand zich vaster om zijn koffertje klemmen.

'O, je weet wel, dat heeft iets met vrouwen in uniform te maken, toch?'

'Helen Auster draagt geen uniform.'

'Niet letterlijk, maar wel metaforisch. Symbolen van het gezag die zich onderwerpen en veroverd worden, die hebben iets erotisch.'

Ik wist niet waar ik moest beginnen.

'Theo, dat is een vrouw die met een onderzoek bezig is naar de moord op je zus.'

'Hou toch op, Jane. Niemand gaat die moord op Natalie oplossen. Dat onderzoek is een farce. Er is geen bewijs. Daar komt niks van terecht.'

'Heb ik hier iets gemist, Theo? Ik dacht dat jij getrouwd was. Welke rol speelt Frances dan in dit hele gedoe?'

Theo keek me met een zelfverzekerde glimlach aan.

'Wat wil je nou dat ik ga zeggen, Jane? Dat mijn vrouw me niet begrijpt? We zitten hier toch niet in een discussieclub.'

'En is Helen Auster dan niet getrouwd?'

'Met de bedrijfsleider van een supermarkt, ja. Ik heb geen tekenen kunnen bespeuren dat ze het tegen haar zin deed.' Ik keek hem even aan. Het was alsof zijn vage glimlach me uitdaagde, zelfs provoceerde. 'Helen is een hartstochtelijke vrouw, Jane. Heel ongeremd, als je haar een beetje op gang helpt.'

'Ga je bij Frances weg?'

'Nee, dit is gewoon eventjes leuk.'

Dat was verschrikkelijk makkelijk gegaan. Ik kreeg een misselijk gevoel, maar kon mezelf er niet van weerhouden om door te gaan.

'Gisteren heb ik Chrissie Pilkington gesproken. Die heet geen Pilkington meer.'

'Ja?'

'Ze heeft jouw naam genoemd.'

'Waar ging dat dan over?'

'Zij was een ouwe vlam van je. Nadat je vader genoeg van haar had.'

'Heel even.' Er viel een stilte. 'Gaat het wel goed met je, Jane?'

'Hoe bedoel je?'

'Zal ik jou eens vertellen hoe ik dat bedoel?' vroeg Theo, voor het eerst kwaad. 'Ik zit te bedenken wie mijn vlam was - zoals jij dat formuleerde - na Chrissie. Wie zou dat toch geweest zijn?' Hij keek nerveus om zich heen. In Gower Street kwamen we compleet vast te zitten. 'Ik ga wel lopen of ik pak een taxi. Bedankt voor de lift.'

Hij deed het portier open, stapte uit en liep vlug weg. Ik bleef daar achter tussen al dat verkeer, woedend en beschaamd.

24

Ik lag in bad toen de telefoon ging. Met mijn teen draaide ik de warme kraan dicht, ik liet me achteroverzakken in het schuim en luisterde. Ik was vergeten het antwoordapparaat aan te zetten. Zou ik opnemen? Als ik nu uit bad stapte, hield het vast op met bellen voordat ik er was. Maar het ging stug door. Ik hees mezelf uit het water, dat er ineens onweerstaanbaar uitzag, sloeg een badhanddoek om mijn gekookte lijf en rende naar de slaapkamer.

'Jane, met Fred.'

'Fred? Jou heb ik al in tijden niet...'

'Het is Martha. Ze is aan het uitstappen.'

'Uitstappen?'

'Ze gaat dood, Jane, ze gaat snel dood. Ze wil je zien. Ze vroeg of ik jou wou meenemen. Ik ga morgen, heel vroeg.'

'Moeten we dan niet meteen gaan?'

'Heb ik niet zo'n zin in, ben ik bang.' Ik hoorde dat hij niet goed uit zijn woorden kwam. 'Maar ze ligt nou toch te slapen.'

'Oké, Fred, hoe laat?'

'Rond vijven kom ik je ophalen, dan ontlopen we de spits en zijn we er tegen achten, 's Ochtends is ze er het beste aan toe. Ze slaapt bijna de hele middag.'

Dit tochtje had ik de laatste tijd te vaak gemaakt: de paddestoelen-jacht met de familie, de begrafenis, mijn confrontaties met Martha en Chrissie, waar ik niks van had gemaakt. Fred had gedronken -gisteravond of vanochtend? Ik bood aan om te rijden, maar dat wuifde hij weg. Zwijgend reden we door de donkere morgen in zijn soepel draaiende, stille bedrijfsauto. Lynn had hem een thermosfles lekker sterke koffie meegegeven, en een stel sandwiches in keurige driehoekjes gesneden en dun belegd met damastpruimenjam. Ik sloeg de sandwiches af, maar accepteerde de koffie. Alfred deed het raampje omlaag toen ik ging roken. Ik stopte een van de bandjes die ik voor Martha had meegenomen in zijn apparaat: liederen van Grieg, zuiver en helder, vulden de wagen.

Bij Birmingham vroeg ik: 'Weet je nog dat ze voor ons allemaal zong? Tijdens het eten of een wandeling begon ze ineens te zingen. Niet zomaar te neuriën of zo te zingen dat we allemaal meededen, maar hard te brullen, echt hard.'

Alfred bromde alleen maar. Ja, natuurlijk wist hij dat nog. Maar ik kon er niet over ophouden.

'Of dat ze op die oude fiets van haar reed, zo recht op het zadel met dat wapperende haar. Wij moesten toen om haar lachen, maar ze was wel altijd als eerste boven. Of hoe ze ons zat te tekenen. Wij waren met elkaar aan het spelen en wisten niet eens dat ze er was, en ineens liet ze dan ons haar tekening zien. Sommige waren schitterend. Ik vraag me af waar die allemaal gebleven zijn. Ik zou er dolgraag eentje hebben.'

'Ik heb zo'n levendig beeld voor me hoe ze in de kas zit.' Alfreds stem klonk nors, en hij bleef strak op de weg kijken. 'Elke ochtend liep ze naar de kas en zat daar dan gewoon op die hoge kruk. Als wij dan opstonden, troffen we haar daar, volkomen stil, als een wachter naar de tuin starend. Ik vond dat op een rare manier altijd geruststellend. Wat er ook gebeurde, mam hield de wacht over ons stukje van de wereld. Neem nog wat koffie.'

'Nee, dank je. Vind je het erg als ik nog een sigaret opsteek?'

'Ga je gang.'

We sloegen van de snelweg af en volgden de borden naar Bromsgrove.

'Alfred, dat van Natalie...'

'Nee.' Zijn stem klonk scherp, als het gieren van een rem.

'Ik wou je alleen maar vragen...'

'Ik zei nee, Jane. Later. Na Martha. Even wachten.'

Martha's kamer was helemaal vol met bloemen en chocola, als in een ziekenzaal.

'Het is zo merkwaardig: mensen denken dat je als je oud of ziek wordt, zoetigheid lekker gaat vinden,' lachte ze. Ze bedankte me voor de bandjes. En Alfred gaf haar de kaarten die zijn kinderen voor haar gemaakt hadden. Aandachtig bekeek ze die allemaal en legde ze voorzichtig op het tafeltje naast haar bed. Wij zaten daar maar, ontsteld door haar uitgeteerde gezicht. Haar lichaam verstoorde nauwelijks het vallen van het laken en haar vingers lagen als vijf witwordende botten op de deken. Even viel er een ongemakkelijke stilte, terwijl we een passend onderwerp probeerden te bedenken voor een gesprek aan een sterfbed.

'Het is ook zo grappig,' ging ze door. 'Als het echt belangrijk wordt om te praten - zoals nu, dat ik op sterven lig - lijkt dat nou juist te moeilijk. Of te pijnlijk. Moet je jezelf nu zien, Alfred, je wou me net iets over de tuin vragen, of het weer of zoiets, toch? Terwijl je misschien nooit meer met me zal praten.'

'Mammie,' zei Fred. Het had iets schokkends dat een volwassen man iemand op zo'n kinderlijke vertrouwelijke manier aansprak. Ik keek naar mijn handen, gevouwen in mijn schoot.

'Fred, lieveling, ga jij even met Alan praten. Die loopt ergens in de tuin rond. Ik wil even met Jane praten. En daarna met jou. Ja?'

Zodra we samen waren, zei Martha: 'Ik heb lang de tijd gehad om aan de dood te kunnen wennen, maar het wordt er kennelijk niet makkelijker op.'

'Ben je bang?' vroeg ik.

'Doodsbang, kan je beter zeggen. Ik moet aan zo'n groot zwart gat denken, dat op me wacht, terwijl het lijkt alsof ik nog niet echt geleefd heb. Het is allemaal te snel gegaan, ik voel me op een of andere manier bedrogen. Maar daar kan ik het met Alan niet over hebben. Hij heeft het steeds over wanneer ik weer beter ben en waar we dit jaar met vakantie naartoe gaan - weet je, volgens mij heeft hij zelfs al met reisbureaus gebeld. De helft van de tijd zit hij me zo te betuttelen dat ik niet eens een glas water kan drinken, of hij rent op me af om mijn glas vast te houden.' Ze tilde een bevende hand op. 'En andere keren zegt hij dat ik het bed eens uit moet, misschien even gaan wandelen in de tuin. Hij knipt recepten uit bladen en moedigt me aan om die eens klaar te maken. Of hij kookt voor me, appelbollen en zo, en doet dan vijf keer zoveel op mijn bord als ik op kan en gaat naar me zitten kijken. Hij weigert het te hebben over wat we moeten regelen. Echt moeten regelen, voor als ik dood ben.'

'Kan ik iets voor je doen?'

Ze keek me rustig aan, alsof ze alles wist. 'Ja. Alan heeft jou altijd vertrouwd. Let een beetje op hem. Dat het goed met hem gaat, Jane.'

'Ik weet niet of ik dat wel kan, Martha,' zei ik.

'Ja,' zei ze.

Hoe neem je afscheid van een vrouw van wie je houdt, terwijl je weet dat je haar nooit meer zal zien? Ik boog me over haar heen en ze staarde me met melkachtige vermoeide ogen aan.

'Je bent zo mooi,' zei ik bespottelijk genoeg, en veegde een witte sliert haar van haar voorhoofd. Ik kuste haar op beide wangen en daarna op de lippen.

Tegen mij zei ze: 'Sorry hoor.'

Fred reed veel te hard, onderweg naar huis. Het was druk op de weg en het mistte, maar we bleven in de derde baan rijden, remmend als er ineens iets opdoemde, toeterend naar auto's die zo wijs waren om hun snelheid te matigen. Aanvankelijk zei hij niets, en dat vond ik wel zo prettig. Hij luisterde naar het nieuws op de radio en een hoorspel dat ik niet kon volgen. Zo'n zestig kilometer van Londen zei hij: 'Jane, je moet ermee kappen.'

Ik deed niet alsof ik niet snapte wat hij bedoelde. 'Waarom zeg je dat, Fred?'

Hij sloeg met een vuist op het stuur, week uit voor iets doods op de weg en antwoordde: 'Zie je dan niet dat wij er allemaal genoeg van hebben, van die onzin. Ik heb met Claud gesproken - ik moet zeggen dat hij onder de omstandigheden ongelooflijk begripvol en beschermend tegenover je is - en die zei dat het door een of andere therapie kwam. En ik heb ook met Theo gesproken. Wat is dit voor spelletje?'

Ik deed mijn mond open om iets te zeggen, maar hij was nog niet klaar.

'Ik weet niet waarom jij zo graag wraak wil nemen, want jij bent bij Claud weggegaan, maar dat is tot daar aan toe. Het voornaamste is: we accepteren het niet meer dat jij nog langer je neus in ons leven zit te steken. En nou ligt mam ook nog op sterven - kan je daar nou niet gewoon eens mee ophouden?'

'Het stelt niet zoveel voor.'

'Ach, klets toch niet zo. Wat wil je nou van ons? Laat ons met rust. Hou jij je nou maar bij dat leuke gezellige leven van je en die navelstaarderige therapie en laat ons allemaal met rust.'

Fred had uiteraard gedronken. Maar dachten ze allemaal zo over me? Iets in me wilde gewoon dat alles me vergeven werd en dat ik weer in de schoot van de familie opgenomen werd. Een ander iets weerhield me daarvan. De rest van de weg bewaarden we een koppig stilzwijgen.

Ik moet een poes nemen, bedacht ik toen ik de voordeur van mijn koude en stille huis opendeed. Zonder zelfs mijn jas uit te doen liep ik naar de telefoon in de zitkamer en toetste Theo's nummer in. Hij nam al na één keer bellen op.

'Theo, met Jane.'

'Hallo Jane.'

Hij klonk niet al te hartelijk.

'Ik moest even met je praten. Ik ben met Fred mee geweest.'

'Ja, dat weet ik, hij heeft me net via zijn autotelefoon gebeld.'

'Vind jij dat nou ook, Theo, dat ik gewoon mijn neus in iets zit te steken waar ik niks mee te maken heb?'

'Als je dat nog moet gaan vragen, Jane, dan vind ik je heel wat minder intelligent dan ik altijd heb gedacht. Volgens mij zit je jezelf volledig belachelijk te maken.'

De verbinding werd verbroken. Bij de familie Martello zwaaiden de deuren voor me dicht.

Ik nam een kijkje in mijn klerenkast. Mijn grijze gabardine mantelpak met die lange strakke rok en die split tot bij de knieën? Te zakelijk. Mijn rode jurk, lage hals, lange mouwen en strak tot aan mijn knieën? Te sexy. Mijn zwarte jurk? Te clichématig. Leggings met een Chinees-zijden hemd in herfstkleuren? Te veilig. Ik probeerde ze allemaal, één voor één, draaiend voor de grote spiegel, en koos het Chinese hemd. Daarna liet ik het bad vollopen, waste mijn haar en kleedde me heel langzaam aan. Ik bracht donkergroene eyeliner aan, borstelde mascara in mijn wimpers, stifite mijn lippen glanzend moerbeirood. Ik lachte en een angstig gezicht lachte naar me terug. Te fel. Ik doopte een watje in de remover en poetste de eyeliner eraf.

Lieve hemel, het was een etentje, geen examen. Ik borstelde mijn haar naar achteren en stak het op. Ik koos een stel fijne oorbellen, barnsteendruppels, en depte wat rozenwater op mijn polsen. Gewoon een etentje met zeven man, plus Caspars dochter, maar als die nou eens een hekel aan me kreeg?

Fanny maakte achterwaarts haar entree, omdat ze een zware doos de kamer in sleepte. Ze draaide zich om en keek ons allemaal ernstig aan.

'Ik ben een reizigster,' zei ze. Ze stopte voor mijn knieën en bestudeerde me even met die groene ogen van Caspar. 'Wie ben jij?'

Caspar maakte geen aanstalten om tussenbeide te komen, maar wachtte gewoon tot ik antwoord gaf.

'Jane.'

'Noem alle woorden die je kan bedenken die op Jane rijmen. Klaar? Af.'

'Leen, peen, teen, geen, heen, Deen, zeen, steen, veen, been, neen, ween...'

'Nu met Fanny. Ja!'

'Denny, Bennie, Hennie...'

'Dat zijn ook allemaal namen. Ik wil echte woorden.'

'Twennie, penny...'

'Wat is een twennie?'

'Iemand van twintig. Zo slim ben jij al.'

'Op school zeggen ze dat Fanny vagina betekent. Ze roepen altijd: "Fanny heeft een fanny." Denk jij dat het dat betekent?'

'Een hoop woorden hebben allerlei betekenissen. Voor sommige mensen betekent fanny vagina. Voor mij is Fanny een meisje van vijf dat een reizigster is. Toen ik nog op school zat, riepen de mensen altijd: "Jane Crane, lelijke eend.'"

Caspar stond op en zei tegen Fanny: 'Kom nou maar mee. Voor jou is het de hoogste tijd. We lezen nog een hoofdstuk uit Pippi Langkous en laten onze gasten eventjes alleen, ja? Jullie weten waar de wijn staat.'

Ze stak haar armen omhoog, stijf rechtop, en hij hees haar op zijn schouders.

'Nog wat wijn, Jane?'

'Een halfje.'

Ik hief mijn hand ten teken dat het genoeg was en onze vingers raakten elkaar. Ik kreeg geen adem meer. Mijn maag werd van water en mijn hart sprong op als een vis.

'Hoe ben jij Caspar tegengekomen?' vroeg de man naast me. Leonard, die in de kliniek voor tropische ziektes werkte en net terug was uit Angola.

'Ik zat naast haar op een discussieavond en ze riep wat naar me,' onderbrak Caspar.

'En toen is hij naar een avond met een bewonersvereniging gekomen, waar ik wat mee te maken had, en heeft een klap voor zijn oog gekregen.'

'Voor een pacifist als jij,' zei Carrie aan de overkant van de tafel, 'raak jij wel heel vaak bij een vechtpartij betrokken. Ben jij ook niet een keertje door een zwerver neergeslagen omdat je hem geld wou geven?'

'Dat was een misverstand.'

'Natuurlijk,' zei Eric met het rode haar en de afgekloven nagels, 'en door die oudere dame in de supermarkt, toen jij zomaar met haar karretje wegliep. Als het licht goed valt, kan je het litteken nog zien.'

Het was een heerlijke avond geweest, vol met lichtzinnig gepraat. Zijn vrienden hadden naar me gelachen, alsof ze al over me hadden gehoord. Als ik af en toe naar hem keek, betrapte ik hem erop dat hij me zat aan te staren. Wat ik ook deed of zei, ik bleef de hele tijd voelen dat hij er was. Een geluksgevoel floepte omhoog in mijn keel en benam me alle adem. Ik stond ineens op.

'Sorry, ik heb niet op de tijd gelet. Ik moet ervandoor.' Ik lachte zo'n beetje naar de kamer. 'Heerlijke avond was het, bedankt.'

Caspar hield mijn jas op en met de schouders omhoog wurmde ik mijn armen erin, op zo'n manier dat ik hem niet hoefde aan te raken. Hij deed de deur open en ik stapte naar buiten, waar het aanvoelde alsof er sneeuw in de lucht zat.

'Dank je wel, Caspar. Het was heerlijk.'

"Welterusten, Jane.'

We bleven roerloos staan. Even dacht ik dat hij me ging zoenen. Als hij dat deed, zou ik hem terugzoenen, me helemaal in zijn lange lijf wikkelen. Maar op dat moment kwam er een lach door de voordeur naar buiten drijven, moest er een kind boven hoesten. Ik ging naar huis.

'Sorry, Jane Martello is niet thuis, maar na de pieptoon kun je een boodschap achterlaten.'

'Hallo, met Paul, donderdagavond, eh, half elf. Ik bel even om je te vertellen dat mijn programma 21 februari op tv komt. Ik zou het heel erg leuk vinden als je dat bij ons thuis kwam vieren. En het kwam bekijken, uiteraard. Laat me zo snel mogelijk even weten of je komt.'

Hoe kon dat programma nou al klaar zijn? Ik bedoel, ik wist dat Paul overal bezig was geweest met aantekeningen maken en zo, en dan hadden we nog die rampzalige kerst gehad, maar ik dacht dat het allemaal nog in een embryonaal stadium verkeerde. Eigenlijk ging ik er zelfs stiekem van uit dat het nooit van een uitzending zou komen.

'Hoi Jane, met Kim, ik wou alleen even weten of alles goed met je gaat.'

'Met Alan.' Hij klonk teut. 'Bel me even terug.'

Ik had gelijk, Alan was dronken. Toen hij over Martha begon, moest hij huilen. 'O Jane, Jane,' jammerde hij, en ik kreeg de rillingen van zijn onhandige kinderlijke nood en mijn wereldwijze en achterbakse bedrog.

'Ze ziet jou als haar dochter.' Niet helemaal, maar ik wist wat hij bedoelde. Ik zag haar ook als mijn moeder, maar dan niet helemaal.

'Komt het echt niet meer goed tussen jou en Claud? Daar zou ze zo gelukkig van worden.' Nee, dat kwam niet meer goed, nooit meer. Martha wist dat het helemaal over was.

'Ik schrijf nooit meer wat, nooit meer. Ik ben een ouwe man die zijn tijd heeft gehad, Jane.'

Ik haalde mijn pakje sigaretten te voorschijn.

'Laat ons niet in de steek, Jane.'

Hij babbelde wat over Natalie - zo'n verrukkelijk kind - zo lief -waarom was die nou de laatste jaren zo haatdragend geworden - zij hadden geprobeerd om goeie ouders te zijn, of niet dan - wat hadden ze dan zo verkeerd gedaan — hij wist dat hij een zwak voor vrouwen had, maar dat kon toch zeker niet verklaren - ze had een keer naar hem gespuugd - herinneringen zijn zoiets verschrikkelijks, zoiets verschrikkelijks, zoiets verschrikkelijks.

25

Ik belde Caspar. Ik moest de hele dag aan hem denken en die avond heb ik hem gebeld.

'Met Jane. Zullen wij zondag afspreken op het kerkhof Highgate?'

'Goed. Hoe laat?'

'Drie uur. Bij het graf van George Eliot.'

'Hoe vind ik dat?'

'Dat is het graf waar ik om drie uur naast sta.'

'Oké. Dan ben ik die man met een exemplaar van Daniël Deronda, maar voor de helft gelezen. Maar voor de helft opengesneden zelfs.'

Dat was het: zo'n veertig woorden, maar toch het meest erotische telefoongesprek dat ik ooit heb gehad. Ik bakte twee Madeira-cakejes, drie bruine broden en een gewone biscuittaart voor in de vriezer. Ik dronk vier glazen rode wijn, rookte acht sigaretten en luisterde naar een onromantisch stukje Bach. Zaterdag maakte ik het huis van onder tot boven schoon. Echt schoon: boeken van de planken en die afnemen. Ik hing wat schilderijen op die al maanden in mijn werkkamer stonden, ik haalde posters met oude kerken van de muur, die Claud daar met omkrullende hoeken had achtergelaten. Ik plakte foto's van het afgelopen jaar in het album. Die waren allemaal van gebouwen, op één van Hana na, met een clochehoed voor haar gezicht, 's Middags ben ik naar Hampstead gegaan en heb een jas gekocht. Die kostte niks. Ik heb 'm gewoon met mijn creditcard betaald. Natalie heb ik helemaal uit mijn hoofd gezet. Dit was mijn weekend.

's Avonds heb ik een rijstsalade gemaakt en daar een halve fles rode wijn, een restje van niet al te lang geleden, bij opgedronken. Ik haalde een doos van de zolder, stak een kaars aan en ging een beetje zitten lezen in Clauds liefdesbrieven aan mij. Bijna allemaal dateerden ze van het jaar vóór en het jaar na ons huwelijk. Daarna: niets, op af en toe een kaartje na, van een conferentie. 'Mis je.' Wat waarschijnlijk ook zo was.

Zijn brieven waren in een pietepeuterig handschrift. Bij sommige was de inkt vervaagd. 'Mijn liefste Jane,' schreef hij, 'je zag er zo mooi uit in die blauwe jurk.'

'Schat, ik wou dat ik vannacht bij je was.' De vroegste brief dateerde van september 1970, een paar maanden nadat Natalie was verdwenen. Merkwaardig dat ik die was vergeten: het was een aardige, volwassen brief waarin hij schreef hoe de familie steun zocht bij elkaar. 'Die komt wel weer thuis,' had hij geschreven, 'maar dan is alles wel voorgoed anders geworden. Het eerste deel van ons leven is voorbij.' Hij had gelijk. Wat eigenaardig, bedacht ik, dat hij met die paar regels meer tegen me over Natalie had gezegd dan hij later ooit had gedaan. Ik moest aan hem denken in zijn keurige flat, met zijn boeken over kerken en zijn correspondentie op alfabetische volgorde. Ik vroeg me af of hij nog steeds de hoop koesterde dat ik van gedachten zou veranderen, en als hij op dat ogenblik binnen was komen lopen, die avond voor mijn afspraak met Caspar, dan geloof ik dat hij van mij had mogen blijven. In afscheid nemen ben ik nooit zo goed geweest.

Hij was er op tijd, maar Fanny ook, met wilde krullen om haar gezicht en een spijkerbroek zo'n twee maten te groot voor haar sprietige lijfje. Ze maakte haar gehandschoende vuistje open om me de stenen te laten zien die ze tijdens het wachten had verzameld. Haar gezicht was vlekkerig van de kou en zat onder de vieze vegen.

'Dat vriendinnetje waar ze mee zou gaan spelen, is ziek,' legde Caspar uit.

'Ik vind het leuk om haar weer te zien,' loog ik. 'Kom maar mee, Fanny, dan laat ik je een obelisk zien met een hondensnuit erin. Die hond heette Emperor.'

'Wat is een obelisk?'

'Zo'n puntig ding.'

We verlieten het grote gravelpad. Onze benen bleven haken in de braamstruiken.

'Heb je gezien,' vroeg Caspar, 'hoeveel kinderen hier begraven liggen? Kijk, kleine Samuel van vijf hier, dat is net zo oud als Fanny, en daar ligt een baby van elf maanden.' We bleven staan bij een familiegraf: vijf namen, allemaal onder de tien. Fanny maakte een pirouette in een baan zonlicht. Op een aantal keurige grafstenen lagen bloemen. De meeste waren overwoekerd door brandnetels en klimop. De letters zonken weg in het mos, zodat ze niet meer te lezen waren.

'Moet je dat zien,' zei ik. Een paar meter verderop tussen een groepje bomen hield een engel zonder hoofd de wacht over een onzichtbare grafsteen. 'Wij zijn vergeten hoe we moeten rouwen, vind je niet? Hoe we iemand moeten gedenken. Zo'n monument zou ik wel leuk vinden. Maar mensen zouden dan zeggen dat het kitsch was, of morbide.'

Caspar glimlachte. 'Morbide? Dat je op je veertigste al een beeldhouwwerk voor je graf bedenkt? Zo heb ik daar nog nooit over nagedacht.'

'Ik ben eenenveertig. Kijk.'

Vier dromerige pre-rafaëlitische hoofden staken rouwend in een stenen kring bij elkaar.

'Waar liggen de dieren begraven, Jane?' Fanny kwam van haar omweg terugrennen door een rij omgevallen grafstenen.

Ik wees met het pad mee. 'Daar. Een stukje verderop.' Ze stormde ervandoor, haar sjaal met wapperende franje achter haar aan.

'Kom eens hier, Jane.'

Ik liep door de struiken naar Caspar toe. Heel langzaam. Nooit zou er weer zo'n mooi moment komen. Ik bleef zo'n halve meter van hem staan en we keken elkaar in de ogen.

'Jane Crane, lelijke eend,' zei hij. Hij haalde een wijsvinger over mijn lippen. Voorzichtig, alsof ik iets kostbaars was, nam hij mijn achterhoofd in de kom van zijn hand. Ik deed mijn handschoenen uit, liet die tussen de brandnetels vallen en schoof mijn handen onder zijn jas, trui en overhemd. Hij geurde naar houtrook. Ik zag mijn gezicht in zijn ogen, en daarna deed hij ze dicht en zoende me. Zoveel kleren. We bogen ons naar elkaar toe. Mijn lichaam hunkerde.

'Caspar! Caspar! Waar zit je nou? Kom eens kijken wat ik gevonden heb. Daar ben je. Waarom verstoppen jullie je nou? Jane, Jane, je hebt je handschoenen verloren. Kom mee. Vlug.'

Toen ik weer in de wereld van mijn herinnering zat, met de eerste stenen van Cree's Top hard tegen de kromming van mijn rug, werd ik koud en bang. Zodra ik op mijn fiets stapte en op mijn gemak Swain's Lane uitreed, met Caspar en Fanny hand in hand op de stoep, was die kus op het kerkhof net een droom geworden en keerde ik terug naar het echte leven. De vakantie was voorbij en ik ging weer naar school.

Alex en ik praatten nauwelijks met elkaar. We maakten geen oogcontact. Ik ging op de bank liggen en toen hij die paar ritualistische woorden sprak, voelde ik de kamer van me wegglijden en was ik weer waar ik moest zijn. Het wateroppervlak van de Col links van me rimpelde onsmakelijk, alsof er dikke olie in stroomde in plaats van water. Log ging de rivier de hoek om. Ik stond op en draaide me om, lichtjes bibberend in mijn tennisschoenen en mijn dunne katoenen jurkje, zwart, net zoals Natalie die zomer zo vaak had gedragen. De bries woei ertegenaan en mijn stevige jonge lichaam tekende zich scherp af, het lichaam dat ik de dag tevoren nog aan Theo had gegeven, dat in het schaduwrijke bos gestreeld, uitgekleed en uiteindelijk gepenetreerd was, het gelach en de muziek van het feest ruisend in onze oren. Ik had mijn schrift meegenomen, met mijn stomme meisjeachtige ideetjes en fantasietjes en had die één voor één eruitgescheurd. Die kinderachtige illusies stonden me nu zo tegen, en met een gevoel alsof ik mijn schepen achter me verbrandde, verfrommelde ik ze en smeet ze achter elkaar in het water, waar ze opgingen in de avondschemer en dat gebroken vlak van licht en rimpelingen dat verhulde waar de lucht ophield en het water begon. Ik was nu toch een vrouw?

Ik ging staan en draaide me om, met mijn gezicht naar Cree's Top. Een golf van angst ging door me heen en ik werd zo duizelig dat mijn benen me nauwelijks meer konden dragen. De iepen links van me zwaaiden en kiepten, of misschien stonden die wel stil en stond ik op mijn benen te zwaaien. Ik begon het smalle steile pad op te lopen, zo vertrouwd en zo lang vergeten. Door de bosjes rechts van me zag ik het modderige water stromen, maar deze keer deed ik mijn best om alleen op het pad te letten, dit pad van mijn eigen geblindeerde geest. Er streken takken langs me die bleven vastzitten aan mijn jurk, de doornen in het vlees van mijn blote armen en kuiten, alsof ik tegengehouden werd. Met grote passen liep ik door, zonder er acht op te slaan. Ik stond nu op Cree's Top, maar de dichte brem benam me elk uitzicht. De top was heel smal en na een paar stappen begon ik al aan de afdaling.

Ik bleef staan en luisterde. Nu wist ik het. Door de bosjes voor me zag ik iets bewegen, een glimp van iets. Hoorde ik ook geluiden, gedempt en vaag. Daar was het. Daar was het. Wat ik vijfentwintig jaar in mijn eigen geest had begraven, en ik hoefde alleen maar naar voren te stappen, door de barrières die ik zelf had opgericht. Toen ik, aanvankelijk zonder iets te zien, mijn ogen opendeed en even knipperde naar Alex, voelde ik geen angst meer, maar had een ijskoud besluit genomen. Daar was het. Maar ik was er nog niet helemaal klaar voor. Nog niet helemaal.

26

Woensdag 15 februari werd ik wakker met het gevoel dat er iets op til was. Het had dagenlang geregend — het grasveld zag er gezwollen uit - maar ineens was het koud en helder weer. Door mijn achterraam waren de kerktoren en de televisiemast op Highgate Hill beter te zien dan ooit. De alledaagse spullen in mijn keuken waren anders, hadden iets veelbetekenends gekregen. Mijn huid prikte. Het was alsof elk ding waar ik naar keek van achteren verlicht werd, met nadrukkelijker contouren, harder, levendiger. Ikzelf ook. Ik voelde me tot veel in staat, voelde me scherp. Ik had behoefte om iets te doen.

Gisteren had ik boodschappen gedaan, dus dat was het halve werk. Ik zette mijn zware weegschaal met zijn gewichten op tafel, een zak met volkorenmeel en een zak met zware witte bloem, kleine polyethyleen zakjes met pompoenzaadjes, zonnebloempitten en sesamzaadjes, gist zo zacht als boetseerklei, zeezout, vitamine C poeder in een oranje medicijnpotje, een plastic flesje met druivenpittenolie en een zak met harde dikke moscovadosuiker. Dit werd een onderbewust genot om aan te werken. De gist kwam met parelende belletjes tot leven. Ik deed een heel klein beetje zout bij het zanderige volkorenmeel en gooide toen alles bij de bierige poel van gist. Ik ging een halfuurtje zitten roken in de tuin, zonder ergens aan te denken, en begon daarna de twee grote deegballen te pletten en te kneden, en leunend op de muis van mijn handen steeds weer op te vouwen. Uitgesneden, uitgerold en in vier blikken gedaan. Weer even pauzeren. In euforie liep ik het hele huis door, vouwde hemden, zette boeken terug in de kast. Met een kwastje deed ik zout water op de ballonvormige broden, bestrooide ze met sesamzaad en schoof ze in de snoeihete oven. De beheerste brandlucht, de wedergeboorte van de gist, was zo sterk in huis dat ik er bijna dronken van werd. Voor mijn gevoel klopte ik vlak daarna op de bodem van de blikken, ze gaven een holle galm, en kiepte de inhoud op een zeefblad. Hele kleine geroosterde zaadjes spetterden over het aanrecht, en ik maakte mijn vingers nat, pikte ze op en vermaalde ze knisperend tussen mijn tanden.

Drie broden legde ik opzij, klaar om ingepakt te worden en in de vriezer te leggen. Van de vierde sneed ik een warme boterham, deed daar gezouten boter en koude zure geitenkaas op en verorberde dat allemaal gulzig, met alleen een glaasje water uit de kraan. Geen wijn, geen koffie, daar had ik geen behoefte aan, die zou ik nu niet kunnen hebben. In een roes, trillend en wel, stapte ik op de fiets en reed door de koude heldere lucht naar kantoor, waar Duncan en ik een vergadering hadden, zoals wij dat al te ambitieus noemden. Ik kwam daar net na tweeën aan en bekeek de post van de laatste paar dagen, die voornamelijk bestond uit mailings waarvoor ik nog niet van de lijst geschrapt was. Ik gooide bijna alles weg. Als ik geen andere dingen aan mijn hoofd had gehad, zou ik wel met mijn hoofd bij mijn werk hebben gezeten.

Ik was niet minder doelgericht dan alle anderen. Uit gebrek aan een nuttiger tijdsbesteding was Gina onze administratie opnieuw aan het ordenen. Met het gevolg dat het een week geleden erop leek alsof er een ramp had plaatsgevonden, want het hele verleden van CFM was in papiervorm boven komen drijven en lag overal verspreid in het kantoor. Alle paperassen verdwenen nu naar hun nieuwe plek, onder begeleiding van dichtknippende ringmappen en het gekletter van dossierkasten. Nog maar een dag of twee en we hadden de perfecte orde bewerkstelligd, zoiets als in Pompeï. Het zou bijna zonde zijn om deze volmaakte taxonomie te verstoren door nieuw werk aan te nemen.

Duncan ging helemaal op in de technische aspecten van het espressoapparaat, een van onze grootste investeringen tijdens de hoogtijdagen eind jaren tachtig. Hij bracht me een vingerhoedje koffie, en ik werkte dat in één piepkleine teug weg, wat me praktisch ogenblikkelijk een cafeïne-opkikker bezorgde. Hij vertelde dat hij met de gemeente zijn nieuwe plan besprak om thuisloze gezinnen ('thuislosers', noemde hij die cynisch) in onbewoonbaar verklaarde huizen te stoppen en ze die zelf te laten opknappen. Ik knikte enthousiast. Dat was uiterst rendabel (behalve dan voor ons), praktisch en in sociaal opzicht heilzaam, had in traditionele zin weinig met architectuur van doen en zou bijna zeker door Huisvesting onmiddellijk afgewezen worden. Een ideaal project voor CFM. Daarna hadden we het over mijn pension.

'Ik heb in de krant gelezen over die fakkeloptocht van de buurtbewoners,' zei Duncan. 'Je bent er duidelijk niet helemaal in geslaagd om de angsten van de buurt weg te nemen. Wil dat zeggen dat het pensionplan van de baan is?'

'Niet noodzakelijk,' zei ik. 'Een advocaat van de gemeente heeft een enigszins onderhandse methode verzonnen om het er toch door te krijgen. Naar aanleiding van de vechtpartij tijdens die avond en de arrestaties die daarop gevolgd zijn, komt er een gerechtelijk vooronderzoek. De truc is, voorzover ik het allemaal begrijp, dat de zaak dan onder de rechter is, wat betekent dat we op vragen over die kwestie geen antwoord mogen geven. Dat is tenminste wat we dan gaan zeggen. Ondertussen wordt het project voltooid. Uiteindelijk zullen de tegenstanders dan met een volledig draaiend pension te maken krijgen, en dat brengt zo zijn eigen problemen met zich mee. Buurtbewoners die arrogante gemeentefunctionarissen en een modernistische architect aanvallen is nog tot daaraan toe. Dat zou het wel goed doen in de pers. Een stel schijnheiligen dat het gemunt heeft op de geesteszieke medemens die weer in de samenleving wordt geplaatst, dat is een heel andere zaak. Hoe dan ook, dat is de voornaamste opzet.'

'Heb je ze uitgelegd dat als die lui niet in hun achtertuin terechtkonden, dat ze dan bij hen op de stoep of voor de zaak of op hun bankjes zouden liggen?'

'Nee. Er kwam toen van alles tussen.'

De vergadering werd in een redelijk optimistische sfeer afgebroken, en ik liep terug naar mijn bureau, waar ik ging zitten roken en met mijn potlood op de telefoon tikken, tot ik bedacht dat ik niks uitvoerde en misschien maar beter weg kon gaan. Ik verkeerde in de overtuiging dat ik alles heel helder voor ogen had en dat ik ergens anders moest zijn en andere dingen te doen had. Gina vroeg hoe het met mijn gezondheid stond, maar ik was niet in staat om echt aandacht te schenken aan wat ze zei, dus ik vertrok, zonder Duncan zelfs gedag te zeggen. Later zou ik alles wel uitleggen.

Thuis maakte ik een fles rode wijn open en ging op een stoel staan en keek in de keukenkast en vond wat gezouten cashewnoten en een dichtgerold zakje met een restje pistachenoten en een zak snacks met garnalensmaak, die een beetje op chips leken. Dat was wel voldoende voor mijn avondeten. Ik ging de wijn zitten drinken en die snacks zitten eten en tv zitten kijken en van kanaal naar kanaal zitten zappen. Er was een quiz met vragen die me ontgingen, een plaatselijke nieuwsuitzending, een Amerikaanse sciencefiction-serie, volgens mij Star Trek, maar dat bleek niet zo te zijn, het was zelfs niet de nieuwe Star Trek. Er was een programma over albatrossen, over de verre reizen die ze maken met behulp van de passaatwinden en hun levenslange trouw aan hun partner, en een komische serie over een Amerikaanse highschool en nog een nieuwsprogramma.

Nadat ik veel en veel te lang naar al die programma's had gekeken, zette ik het geluid af en belde naar de Stead omdat ik met Martha wilde praten, maar tot mijn verrassing nam iemand anders op. Het was Jonah, die me met een hele kalme, officieel klinkende stem vertelde dat Martha die ochtend in coma was geraakt en die middag heel rustig was overleden. Ik probeerde nog wat te vragen omdat ik aan de lijn wilde blijven, maar hij zei dat hij er tot zijn spijt vandoor moest. Op televisie zag ik een man in een grijs pak als een vis in een kom geluidloos zijn mond open en dicht doen. Ik moest met iemand praten. Ik belde Claud en kreeg het antwoordapparaat. Ik belde Caspar, maar een vrouw nam op, dus verbrak ik de verbinding. En ik belde Alex Dermot-Brown en hij nam op. Hij klonk verbaasd en begon met te zeggen dat we een afspraak voor de volgende dag hadden en te vragen of het niet tot dan kon wachten, maar nadat ik een tijdje aan het woord was geweest, zei hij dat ik maar meteen moest komen en vroeg of ik dat wel alleen afkon en of hij me moest komen halen. Ik wilde absoluut niet dat hij me kwam halen, dus fietste ik naar hem toe, zonder hoed of handschoenen, terwijl er toch al rijp op de autoruiten zat.

Alex zag er een tikkeltje anders uit toen hij me opendeed. Dit was de plek waar ik hem altijd zag en hij kleedde zich er nooit speciaal op, maar toch voelde ik me net een schoolmeisje dat bij haar leraar langsgaat, in het geheim, na school. Zichtbaar bezorgd begroette hij me. Hij sprak rustig en ik hoorde stemmen beneden in de keuken. Vaag bedacht ik dat ik ze misschien bij iets stoorde, maar ik was niet in de positie om me daar druk over te maken. Hij ging me voor naar zijn kamer. Ik vroeg iets over de kinderen. Hij zei dat ze lagen te slapen, helemaal boven, en dat ik niet op ze hoefde te letten. Hij deed het licht aan en ik zag even niets meer. Na het donker buiten en die gezellige bruine verlichting in de gang en op de trap, kreeg alles iets klinisch en ondervragends. Ik ging op de bank liggen en hij ging achter me zitten.

'Martha is dood,' zei ik.

Ik ademde diep en bewust, zoals ik dat vaker gedaan had aan boord van schepen om niet te hoeven overgeven. Hij wachtte heel lang voordat hij iets zei en toen hij iets zei, klonk hij vriendelijk maar resoluut.

'Ik wil dat je weer even teruggaat naar die dag dat Natalie is verdwenen,' zei hij.

Dat was te veel voor me.

'Dat kan ik niet, Alex, dat kan ik niet.'

Plotseling zat hij op zijn knieën naast me. Ik voelde zijn zoetige warme adem tegen mijn wang, zijn hand lag op mijn haar.

'Jane, een vrouw van wie je zielsveel hebt gehouden, is overleden. Ik weet wat je allemaal doormaakt. Maar je bent hier niet naartoe gekomen om getroost te worden. Jij wil van dat gevoel gebruikmaken. Heb ik het goed?'

'Ik weet niet meer wat ik wil,' zei ik, en ik wist dat al mijn weerstand gebroken was.

'Laten we het dan maar doen,' zei hij.

Hij sprak die zachte kalmerende woorden die inmiddels zo'n vertrouwde incantatie waren geworden, als nauwelijks hoorbare muziek uit een afgelegen kamer. Ik ervoer een diepe opluchting toen ik mijn lichaam liet ontspannen en mijn wil liet verslappen, en ik was er weer. Deze keer was ik er echt. Het verschroeide mos tegen mijn rug, mijn dijen op kleine twijgjes en stenen. Toen ik opstond en mijn jurk afklopte, voelde ik de strepen die ze in mijn vlees hadden achtergelaten, als een raffiamat achter op mijn dijen. De zon ging verloren achter Cree's Top en liet de Col in een donkere schaduw liggen. Het vlekkerige, schimmige water rimpelde lui en stroomde van me vandaan. De verfrommelde en verscheurde stukken papier waren weg, samen met die kinderlijke fantasieën die erop stonden. Dat was allemaal voorbij.

Ik draaide me om, rillend in de windvlagen, en de eerste dreigende druppels woeien nu tegen me aan. De zwarte jurk werd tegen mijn lichaam gedrukt, dat seksueel ontwaakte lichaam, mijn borsten en dijen waren nu ook andermans bezit. Ik zag koel en duidelijk voor me waar ik heen moest. Cree's Top lag iets verderop, de rivier klotste bij mijn rechtervoet tegen de oever. Ik begon langs het steile smalle pad omhoog te rennen, naar het bos en de brem die deze natuurlijke hobbel overdekten. Er klonken geluiden, niet van vogels of de wind of de rivier, maar een vreemd gekraak en gefluit en gekreun. Ik lette er verder niet op. Ik rende en hoorde mezelf hijgen en voelde de pijn in mijn benauwde borst. De bomen om me heen zagen er dood uit, de struiken kaal, de rivier rechts in de diepte bruin en sloom. Mijn taak was nu niet om te denken en te redeneren, maar om zonder voorbehoud door te gaan. Takken bekrasten mijn gezicht, doornen sneden me, mijn kleren bleven vastzitten. Ik kwam op de top aan, rende eroverheen en begon aan de afdaling langs de helling aan de andere kant. Natalies kant. Door de struiken zag ik iets bewegen, vluchtige beelden tussen de takken, ik hoorde geschreeuw, onverstaanbare kreten. Mijn besluit was al genomen. Ik rende verder en stormde door de struiken naar het zonlicht.

Het eerste ogenblik zag ik door de brandende zon in mijn ogen niets, alleen overal kleine explosies van goud. Ik kneep mijn ogen toe en dwong mezelf te kijken. Het werd helder. Allerlei dingen tegelijk. Een meisje liggend op het gras. Dat almaar schreeuwde en schreeuwde. Natalie. Donker haar, vlammende ogen. Op de grond gepind. Op haar zat een man, met zijn handen om haar keel. Haar armen en benen sloegen zinloos om haar heen, steeds langzamer, en bewogen toen niet meer. Ik probeerde iets te roepen, maar mijn mond zat volgepropt met as. Ik probeerde ernaartoe te rennen, maar mijn voeten waren blokken steen geworden. Het meisje was losgelaten en lag stil. De man stond met zijn rug naar me toe. Hij had donker haar, niet grijs. Hij was slank, niet gezet. Hij was geschoren, niet bebaard. Maar er was geen twijfel mogelijk. Het was Alan.

Plotseling stond ik daar te schreeuwen en te schreeuwen, en werd ik beetgegrepen, maar dat was Alex die me stevig vasthield en in mijn oor fluisterde. Ik hees mezelf omhoog. Mijn haar hing in slierten voor mijn gezicht. Ik was helemaal op. Ik was gevild en binnenstebuiten gekeerd. Ik zei dat ik moest overgeven, nu, en Alex pakte de prullenmand en ik kokhalsde en moest toen almaar kotsen en kotsen, tot ik helemaal leeg was. Ik ging op de bank liggen, languit, hulpeloos, snotterig, kotsvlekjes op mijn gezicht, natte vegen van tranen, en ik kreunde, huilde, hapte naar adem. Helemaal kapot, beschaamd, overstuur.

Ik voelde een intieme stem in mijn oor: 'Je hebt het gehaald, Jane. Het is goed. Je bent veilig.'

27

Ik werd wakker in mijn eigen bed, wist niet hoe ik daar gekomen was. Ja, Alex had me weggebracht. Had ik me dan zo misdragen en zijn kinderen bang gemaakt? Mijn fiets stond zeker nog aan een parkeermeter vast voor het huis. Ik pakte de wekker. Bijna tien uur. 's Ochtends of 's avonds? Vast 's ochtends. Als het avond was geweest, zou het nu twintig uur zijn. Nee, tweeëntwintig. Er was iets aan de rand van mijn bewustzijn waar ik niet over mocht nadenken, dus ik dwong mezelf om erover na te denken. Ik moest snel naar de wc. Ik boog me over de pot en moest kokhalzen en kokhalzen, maar er kwamen alleen een paar scherpe schrijnende spetters.

Met een washandje veegde ik mijn mond af. Mijn kleren had ik nog aan. Ik liet ze ter plekke van me afvallen en stapte onder de douche. Heel heet water en daarna heel koud. Ik trok een spijkerbroek aan en een oud corduroy hemd. Mijn vingers trilden zo dat ik de knopen bijna niet dicht kreeg. Ik vond dat ik wat moest eten en liep naar de keuken. Er lagen twee pakken koffiebonen in de vriezer en ik nam de donkere. Ik zette voor mezelf een grote cafetière. Na een beetje zoeken vond ik een ongeopend pakje sigaretten in de zak van de jas die ik de vorige avond aan had gehad. Ik dronk de cafetière leeg, kopje voor kopje, en rookte het hele pakje op.

Een paar maal ging de telefoon en ik hoorde stemmen op het antwoordapparaat. Duncan, Caspar, mijn vader. Die zag ik later wel, dat kwam wel een andere keer. Toen ik Alex Dermot-Browns stem hoorde, rende ik de kamer door en nam op. Hij maakte zich zorgen om me. Hij vroeg of het wel goed met me ging en zei toen dat ik langs moest komen. Meteen, als dat kon. Ik zei dat ik er over een uur zou zijn. Het was koud buiten, maar wel helder, zonnig. Ik trok een lange wijde jas aan, deed een sjaal om, zette een muts op en ging op weg naar de Heath. De windstoten joegen om me heen, en toen ik boven op Kite Hill kwam, was in de diepte Londen wonderbaarlijk goed te zien. Ik kon helemaal naar de Surrey Hills in de verte kijken. Ik liep naar beneden en verliet de Heath bij Parliament Hill en kwam langs het Royal Free-ziekenhuis. Claud had me verteld van een psychiatrisch patiënt daar die de dwangmatige neiging vertoonde om te tellen hoeveel ramen erin zaten. Hij kwam nooit op hetzelfde getal uit, dus was dat een eeuwigdurende opgave.

Wat we niet allemaal doen om orde in ons leven aan te brengen. Ik had een keer een gedicht gelezen over een man die was gearresteerd omdat hij alle o's in bibliotheekboeken opvulde. Dacht hij nou aan alle o's die hij had opgevuld of aan de o's die hij nog niet had gehad? Het was een lange zware wandeling en tegen de tijd dat ik bij Alex aanklopte, was ik buiten adem. Al die sigaretten. Ik moest bijna lachen toen ik mezelf erop betrapte dat ik weer besloot om te stoppen. Nog niet. Nog niet.

Toen de deur openging, verbaasde, overrompelde Alex me bijna, door me in zijn armen te nemen en dicht tegen zich aan te houden, troostende woordjes in mijn oor mompelend alsof ik een van zijn kleintjes was, bang in het donker. Dit was wat ik het allerliefste wilde. Na al die geruststelling keek hij me ernstig aan en vroeg of het wel met me ging.

'Dat weet ik niet. Ik moest overgeven en ik ben nog steeds misselijk. Mijn hoofd voelt alsof iemand dat met een fietspomp aan het oppompen is.'

Hij glimlachte. 'Maak je geen zorgen,' zei hij. 'Dat is precies wat ik verwacht had. Het is net alsof de koorts doorbreekt. Je moet het zo zien: je lichaam is bezig om een kwart eeuw aan gif en verontreiniging die in je gevangen zat te verdrijven. Je bent jezelf aan het zuiveren.'

'Word ik soms gek, Alex?'

'Je wordt geestelijk gezond. Je bent de pijn van een leven zonder illusies aan het ontdekken.'

'Maar Alex, zou dat nou waar zijn? Zou dat nou echt waar zijn? Kan een man als Alan zijn eigen dochter zwanger hebben gemaakt? Kan hij haar hebben vermoord?'

Heel zachtjes legde hij zijn handen om mijn gezicht en keek me diep in mijn ogen.

'Jij bent door al die barrières en leugens heen gebroken en hebt dit ontdekt. Jij hebt die reis gemaakt, Jane. Vertel jij mij maar eens: is het volgens jou onmogelijk dat hij zoiets gedaan kan hebben?'

Antwoord geven kostte me kennelijk ongelooflijk veel kracht. Ik deed een pas achteruit en zijn handen vielen van me af. Ik schudde langzaam mijn hoofd.

'Nee,' zei ik bijna fluisterend. 'Volgens mij is dat niet onmogelijk.'

Even later lag ik weer op de bank en zat Alex weer in zijn stoel. Ik wilde de gebeurtenissen van al die jaren geleden tot in de details reconstrueren, maar Alex was gedecideerd. Dat kon allemaal wel even wachten, zei hij. In plaats daarvan praatte hij op zachte toon tegen me, zoals hij dat al zo vaak had gedaan, en nam me weer mee naar mijn herinneringen, naar de plaats van de moord. Tijdens die sessie en die van de twee dagen daarop, ging hij steeds opnieuw de gebeurtenissen met me na, zodat ze aan helderheid en precisie wonnen. Het was alsof een fotografisch beeld dat er al bevredigend uitziet, steeds scherper werd en nieuwe bijzonderheden en nuances aan het licht bracht. Ik zag hoe Natalie vocht. Ik zag wat ze aan had, van die bekende gevlochten hoofdband tot die zwarte gympen die ik altijd met haar associeer. Ik zag een sterke en zware Alan haar op de grond drukken, haar bij de keel vastpakken en net zolang knijpen tot alle beweging ophield.

'Had ik dan niet iets kunnen doen?'

'Wat zou dat dan geweest moeten zijn? Je bewustzijn heeft je gered door je af te schermen voor al dat gruwelijks. Nu zijn we door dat scherm heen gebroken.'

Ik ervoer het herleven van die gebeurtenis als iets onuitsprekelijk wrangs. Dat misdrijf was zo levendig en gewelddadig en ik was er zo dichtbij — maar een paar meter verderop in de bosjes - dat ik voor mijn gevoel in had kunnen grijpen, iets doen, misschien alleen maar iets roepen. Maar ik wist dat ik niet had ingegrepen en dat het nu buiten mijn macht lag en dat er niets meer aan te doen viel. De schok en de pijn bleven hetzelfde. Er was geen verwerking, geen catharsis, geen voorbijkomen aan de pijn, geen doorleving van de pijn. Ik kon geen afstand nemen van de gebeurtenissen, kon er niet op een evenwichtige manier over nadenken. Er waren dagen dat ik lag te snikken, te kokhalzen van verdriet, dat ik alleen maar rookte en niet at, dat ik thuis in mijn eentje zat te drinken.

Strooi wat selleriezout in de kan, met een paar vleugjes zwarte peper, drie drupjes tabasco, een onwaarschijnlijke hoeveelheid Lea & Perrins, het sap van een halve citroen en een klodder tomatenketchup. Begin altijd met de goedkoopste ingrediënten. Als je een heel literpak tomatensap gebruikt, zoals ik, heb je een flink whiskyglas met ijskoude Russische wodka nodig. Ten slotte het geheime ingrediënt: een half wijnglas droge sherry. Nog een handjevol ijsblokjes in je brede whiskyglas en je hebt een drankje zo voedzaam dat je niet meer hoeft eten. Een strijkkwartet van Bartok uit zijn middenperiode had goed bij mijn stemming gepast, maar ik luisterde toch naar Rigoletto. De vrouw is beweeglijk. Deze vrouw niet. Ik was op zoek gegaan in mijn binnenste en was me doodgeschrokken van wat ik daar aantrof. Buiten was het koud en donker. Over een poosje moest ik daar naartoe en me met dingen van de wereld gaan bezighouden. Dat was de volgende stap.

Zodra ik het laatste waterige beetje in mijn glas op had, besloot ik naar buiten te gaan. Alles moest met de uiterste zorg gebeuren. Het was koud. Ik trok een trui aan. Ik trok een jas aan en zette een muts op. Ik vond mijn sleutels en mijn portemonnee en stopte die in mijn jaszak. Van de ijzige lucht buiten friste mijn hoofd ietsje op. Ik had mijn huwelijk kapotgemaakt. Ik had mijn kinderen god weet wat aangedaan. Ik had mijn eigen geestelijke gezondheid geschaad. Ik had allerlei gruwelijke dingen aan het licht gebracht. De mensen van wie ik hield waren al verbijsterd om wat ik deed. Welke ramp ging ik nu weer afroepen over de familie die voor mij meer betekende dan wat ook? De wind woei snijdend koude regendruppels in mijn gezicht. Het leven was iets afschuwelijks geworden.

Ik liep nu door een winkelstraat. Een man met lange klittende pijpenkrullen zat samen met een schurftige zielige hond van onbepaald ras voor de supermarkt. Zijn hand was naar me uit gestrekt. Zo ging dat met mensen die afscheid namen van de wereld van gezin en maatschappij en werk. Ik maakte mijn portemonnee open en vond nog een munt die ik hem nauwkeurig met twee vingers aangaf, zodat ik er geen rommeltje van maakte.

Ik wist dat ik mijn ellende op de wereld projecteerde — hoe ellendig sommige afzonderlijke elementen uit die wereld op zich al waren — dus ik was ook niet zo verrast toen ik voor een tv-verhuurbedrijf kwam te staan en op een tiental schermen zag hoe Alan van achter de ruit geluidloos tegen me oreerde. Daar zat de patriarch in eigen persoon zich te rechtvaardigen met woorden die ik niet verstond. Even dacht ik dat ik helemaal gek geworden was, dat de echte wereld en de wereld van mijn herinneringen en nachtmerries één geworden waren en dat Alan me had verslagen, volkomen en definitief. Maar toen wist ik het weer.

'O, kut.'

Ik keek om me heen, wel verdwaasd, maar door de schok ging ik tot actie over. Ik zag aan een geel bordje dat er een taxi vrij was en wenkte die. Ik gaf een adres in Westbourne Grove. Onderweg naar Swiss Cottage, Paddington en nog verder hield ik mijn gezicht bij het open raampje in de loeiende wind.

'Gaat het een beetje, schat?' vroeg de chauffeur.

Ik knikte, omdat ik me niet tot een coherent antwoord in staat achtte. Toen ik aanklopte, liet Erica me binnen.

'Het is bijna afgelopen,' zei ze. 'Iets drinken?'

'Water,' antwoordde ik, achter haar aan de trap op lopend.

'Drink je niet meer?'

'Juist wel.'

Ze liet me binnen in een donkere kamer met als enige licht een immens tv-scherm. De stoelen waren allemaal bezet door ondefinieerbare schimmen, dus ik zocht een plek op de grond. Erica gaf me iets rinkelends. Mijn water. Ik hield het vochtige glas tegen mijn voorhoofd. Ik had gedacht dat Pauls documentaire over onze familie een serie interviews zou zijn. Ik had me niet voorbereid op wat ik te zien kreeg. Op het moment dat ik mijn aandacht erop vestigde, verscheen er een foto van Natalie in beeld, een wazige vergroting van een klassenfoto die haar geen recht deed. Iemand zei iets over de geest van de jaren zestig die verloren was gegaan, Jonah volgens mij, maar het kan ook Fred geweest zijn. Na Natalie kwam de Stead in beeld, gezien vanaf Chantry's Hill, vermoedde ik. Eerst dacht ik dat het ook een foto was, maar aan hele kleine dingetjes, een onvaste camera, nauwelijks waarneembare trillingen van de bladeren, lichtflikkeringen, was te zien dat het gefilmd werd. De camera ging naar Paul. Hij keek naar het huis, met zijn gezicht buiten beeld. Daarna draaide hij zich om en begon te lopen, vergezeld door de camera die hij toesprak alsof het een vriend was. Wat een professional.

Paul had het over de familie als een huis en over een huis als iets waar ze je altijd binnen moeten laten, over de familie als een symbool van onze gevoelens van liefde en van de samenleving met al zijn banden en verplichtingen. Ik had een beetje moeite om me erop te concentreren, in de war als ik was, maar ik verstond wel dat hij een verhaal uit zijn gouden jeugd vertelde. Zodra hij met zijn verhaal klaar was, stond hij stil. De camera trok zich terug van zijn gezicht en we zagen dat hij aangekomen was bij de plek waar Natalies lijk was gevonden. Het gat was er nog, en hij bleef daar met een bewogen gezicht staan. De camera ging steeds verder achteruit tot het hele tafereel in beeld kwam: een meditatieve Paul die in het gat tuurde, de Stead, het vroege ochtendlicht, een twinkelerende vogel. Er klonk wat Delius-achtige muziek en de aftiteling verscheen in beeld. Iemand knipte het licht aan.

'Waar zat jij nou?' Paul stootte me van achteren aan.

'Sorry.'

'Ik ben blij dat je het laatste stuk nog gezien hebt,' zei hij. 'Dat was echt een tour de force. Vierenhalve minuut zonder één keer cutten. Ik ben helemaal die heuvel af gelopen en kwam precies aan het eind van mijn verhaal op de goeie plek uit. Dit is technisch het moeilijkste wat ik ooit heb gedaan. Toen ikcut zei, stonden zelfs de cameramensen te klappen. Maar ik wil wel dat je het een keer helemaal ziet. Ik stuur je wel een band.'

'Bedankt,' zei ik. 'Ik moet er nou vandoor.'

'Je bent er net, Jane. Ik wou je aan wat mensen voorstellen.'

'Ik moet ervandoor.'

Ik had niet eens mijn jas uitgedaan of mijn muts afgezet, dus ik ben zo de trap afgelopen en de deur uitgegaan. Ik dacht dat ik misschien mijn laatste geld aan de taxi had besteed, maar ik heb niet gekeken. Ik ben helemaal naar huis gaan lopen. Ik heb de weg via Regent's Park genomen. Dat kostte me anderhalf uur, dus tegen de tijd dat ik mijn voordeur van het slot deed, was ik wel akelig nuchter.

28

Bij het opstaan de volgende ochtend, na een nacht door dromen heen en weer geslingerd te zijn, was ik zo duizelig en misselijk dat ik me een aantal seconden aan de rand van het bed moest vasthouden en diep adem moest halen. In de grote spiegel zag ik een ouder wordend en radeloos figuur met een krijtwit gezicht en ongewassen haar. Dagenlang had ik niet goed gegeten en in mijn mond proefde ik het verval. Een week geleden had ik Caspar gezoend en gevoeld hoe mijn lichaam weer tot leven kwam. Deze broodmagere vrouw die me aanstaarde was een heel ander iemand, slecht ter been en ziekelijk, die in een donker hoekje thuishoorde.

Het beeld van Alans gebogen en forse gedaante wilde maar niet weggaan. Ik zag hem voor me, ik zag hem zo duidelijk als wat. De hulp van Alex had ik niet meer nodig. Het monster was uit zijn schuilplaats gekomen, naar het verblindende daglicht. Ik kon hem niet meer terugduwen. Ik wist alles weer. Ik was getuige geweest van een moord, een dubbele moord, en nu was ik er nog eens getuige van. Ik zag mezelf kijken. Ik ademde kort en ongemakkelijk en zag Alan op Natalie neerkijken, triomfantelijk maar vol walging.

Ik trok mijn ochtendjas aan en liep naar de keuken, waar ik koffiebonen in de molen deed en twee toostjes voor mezelf maakte. Ik besmeerde ze met boter en marmelade, ging aan tafel zitten en staarde ernaar. Na vijf minuten nam ik een hap. Daarna nog eentje. Het voelde aan als gruis. Ik kauwde en slikte, kauwde en slikte. Het misselijke gevoel sloeg weer toe en het zweet parelde op mijn koude voorhoofd. Ik rende naar de badkamer en gaf daar over tot mijn keel zeer deed en mijn ogen schrijnden.

Ik liet het bad vollopen en schrobde mezelf schoon. Ik borstelde mijn tanden, maar bleef het overgeefsel en de paniek in mijn mond

proeven. Ik stak een sigaret op en vulde mijn longen met as. Wij zijn stof en as.

Ik trok mijn zwarte spijkerbroek en een zwarte polo aan. Ik borstelde mijn haar naar achteren. Ik ging op een stoel in de keuken zitten en dronk koud geworden onsmakelijke koffie, rookte nog een sigaret en staarde door het raam naar de regen die de verwaarloosde tuin iets korreligs gaf. Het was negen uur en ik had geen idee hoe ik de rest van de dag moest doorkomen. De rest van mijn leven.

Ik belde Kim op haar werk. Ze was bezig met een patiënt, dus ik liet een boodschap achter dat ze moest terugbellen. 'Zo snel mogelijk. Alsjeblieft,' zei ik. Mijn stem was een hees gefluister. De receptioniste dacht vast dat ik op sterven lag. Nog een sigaret. Ik hoorde de post door de brievenbus op de vloer in de gang ploffen, maar ik verroerde me niet. Mijn lichaam was zwaar en hol. De telefoon ging.

'Jane.'

Ik deed mijn mond open, maar er kwam niets uit.

'Jane, met Kim. Jane, vertel op, wat is er allemaal aan de hand?'

'Ooo god!' Kwam die iele jammerklacht uit mijn mond?

'Jane, moetje horen, ik kom naar je toe. Nergens heen gaan. Ik ben over een kwartier bij je. Ja? Een kwartier. Het komt allemaal goed.'

'Ik kan het je niet vertellen. Ik kan het je niet vertellen. O god. Ik kan het niet.'

'Neem even wat thee, Jane.'

Gehoorzaam nam ik een slokje en vertrok mijn gezicht: het was melkig en zoet, als voor een baby.

'Nou ga ik je even wat vragen, oké?'

Ik knikte.

'Heeft het wat met Natalie te maken?'

Ik knikte.

'Denk je dat je iets te weten bent gekomen over de dood van Natalie?'

Weer knikte ik.

'Denk je dat je weet wie de moordenaar is?'

Knik.

'Ben je daar door je therapie achter gekomen?'

'Ja.'

'Moet je horen, Jane: wil je mij vertellen wie volgens jou Natalie heeft vermoord? Bedenk wel: dat je zoiets zegt, maakt het nog niet waar.'

'Ik - ik, o jezus, Kim, ik kan het niet.'

'Je kan het wel. Is het iemand van je familie?'

'Van mijn aangetrouwde familie, ja.'

'Zeg maar wie het is, Jane.'

Ik kreeg zijn naam er niet uit. Ik gebruikte een woord dat voor mijn gevoel niet bij hem paste: 'Mijn schoonvader.'

Mijn schoonvader. De beste vriend van mijn vader. De grootvader van mijn zoons. De man die ik mijn hele leven al kende en van wie ik tot een paar weken terug gezegd zou hebben dat ik van hem hield. Met een zucht bracht ik het er tegenover Kim uit en ik zag meteen zijn geile gezicht voor me.

'Hij heeft haar vast vermoord omdat ze zwanger was. Misschien had hij haar zwanger gemaakt. Hij was ertoe in staat. Dat zie ik zo gebeuren. Als weer eens iets spannends, en als wraakactie tegen Martha. Of iemand anders heeft haar zwanger gemaakt en hij is daar achter gekomen. Al die tijd dat ik mensen naar Natalie vraag, heeft iedereen het erover hoe, hoe eigenaardig ze was, hoe manipulatief, berekenend, gesloten, charmant, sexy, seksueel gefrustreerd. Dat is nu allemaal zo logisch.'

Het zuur borrelde weer uit mijn maag omhoog en ik rende de kamer uit, maar er zat alleen maar thee met melk in. Toen ik terugkwam, stond Kim uit het raam te staren. Er zat een rimpel in haar voorhoofd.

'Jane,' zei ze. 'Daar heb je wel iets mee gezegd.'

'Dat weet ik,' zei ik, naar lucht happend.

'Het is jouw familie, Jane. Weet je het wel zeker?'

'Ik heb het net zo duidelijk gezien als ik jou nu voor me zie staan.'

'Dus jij beweert dat Alan Martello zijn eigen dochter heeft vermoord, misschien ook nog zwanger heeft gemaakt en haar bij zijn voordeur heeft begraven?'

'Ja.'

'Heb je dat al aan de politie verteld?'

'Nee.'

'Wat ga je dan doen?'

Ik staarde naar een ekster, huppend over het soppige gras. 'Eentje zien is verdriet', volgens het oude wijsje.

'Met iemand praten. Waarschijnlijk met Claud. Dat ben ik hem hoe dan ook verplicht.'

'Volgens mij ook. En Jane, denk er wel goed over na. Doe nu nog maar even niets, gewoon erover nadenken. Ja?'

'Jane, met Caspar. Wanneer kunnen we elkaar weer eens zien? Heb je vanavond al wat?'

'O, vanavond kan ik niet, ik bedoel, dat komt me slecht uit.'

'Oké. Morgen dan?'

'Nee, dan kan ik niet.'

'Gaat het wel goed met je?'

'Ja hoor, prima.'

'Oké.' Zijn stem veranderde van warm naar beleefd maar gekrenkt. 'Als je me wil zien, dan bel je maar.'

'Dat doe ik. Caspar?'

'Ja.'

'Niks. Dag.'

'Je ziet er vreselijk uit, ben je soms ziek?'

Claud, net van zijn werk in zijn bleekgrijze pak, stond in de deuropening, met een lang gezicht van verontrusting. Ik wist dat ik er afschuwelijk uitzag, ik had mezelf voor ik wegging in de spiegel bekeken en was geschrokken van dat afgeknepen gezicht dat me aanstaarde. Ik zag Claud daar staan en een pijn boorde zich tussen mijn ogen. Een ogenblik dacht ik dat mijn knieën het zouden begeven.

'Kom erin, kom even zitten.'

Hij ging me voor naar de bank - dat vriendelijke en tedere ging er wel af als ik het hem verteld had. O wat erg. Ik maakte alles kapot.

'Zeg eens. Wat is er aan de hand?'

Zijn doktersstem. Normaal zou ik me geërgerd hebben aan zijn beroepsmatige rust. Maar nu bewonderde ik die en was ik blij met de afstand die daardoor tussen ons ontstond. Ik haalde diep adem.

'Alan heeft Natalie vermoord.'

Gruwelijk genoeg zou de uitdrukking op Clauds gezicht in elke andere situatie komisch geweest zijn. Er viel een totaal stilzwijgen.

'Ik heb hem het zien doen. Ik heb geprobeerd het te vergeten, maar nu weet ik het weer.'

'Waar heb jij het over? Hoe bedoel je, je hebt hem gezien?'

Ik vatte even samen hoe de therapie van Alex Dermot-Brown werkte. Ik dacht dat ik weer misselijk zou worden. Clauds gezicht werd helder als water en dan weer troebel. Zijn vingers grepen mijn schouder als een wanhopige klauw.

'Je hebt het wel over mijn vader. Jij beweert dat mijn vader de moordenaar is van mijn zus. Wie was dan de vader van de baby?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Wacht even, ik kom zo terug.'

Hij stond op en ging de kamer uit. Ik hoorde water lopen, en hij kwam terug, zijn gezicht afdrogend met een kleine handdoek. Hij zette zijn bril weer op en keek me aan.

'Zou er nog een reden zijn waarom ik je niet het huis uit moet gooien?'

'Ik weet niet wat ik moet doen, Claud.'

Hij stond me strak aan te staren. Ik wilde niet dat hij me het huis uitgooide.

'Kan ik iets voor je te drinken halen?'

'Ja,' zei ik opgelucht.

Hij schonk ons allebei een glas whisky in en bleef staan terwijl ik de helft achteroversloeg. Het schroeide in mijn keel en brandde zich een weg naar mijn lege maag waar het hoog oplaaide.

'Gaat het een beetje?'

Ik knikte en nam nog een grote slok whisky. Hij pakte mijn hand en ik liet hem mijn vingers masseren en strelen. Hij wreef over mijn naakte ringvinger.

'Jane, met deze therapeutische onthulling ben ik niet zo blij. Jij hebt een eind aan je huwelijk gemaakt, je zoons zijn het huis uit, je hebt Natalies lijk ontdekt — weet je wel zeker dat je niet gewoon een roerige periode doormaakt?'

'Denk je soms dat ik dit allemaal verzin?'

'Je hebt het wel over mijn vader, Jane.'

'Sorry. O god. Sorry, sorry, sorry. Maar wat moet ik dan doen?'

'Kom je mij nou ineens vragen wat je moet doen, Jane?'

Ik zweeg. Hij liep naar het raam en staarde een volle vijf minuten in de ondoordringbare duisternis, af en toe een slokje van zijn whisky nemend. Ik bleef roerloos zitten. Zo stil mogelijk. Uiteindelijk liep hij terug naar zijn stoel en ging tegenover me zitten.

'Je hebt geen bewijs,' zei hij.

'Ik weet wat ik gezien heb, Claud.'

'Ja,' zei hij bedenkelijk. 'Ik zal heel eerlijk tegen je zijn, Jane. Ik geloof niet dat mijn vader Natalie heeft vermoord. Maar ik zal proberen je te helpen om uit de nesten te komen waar je jezelf in hebt gewerkt. Dat doe ik om twee redenen. Om wat ik voor je voel, maar dat weet je. En om verdere rampen voor de familie te voorkomen. Want die gaan er komen als je dit soort beschuldigingen blijft rondbazuinen. Als we Alans onschuld kunnen aantonen, dan is dat des te beter.'

'Maar wat moet ik dan doen, Claud?'

'Goeie vraag. Geen concreet bewijs. Geen enkele getuige, op jezelf na.' Bij dat laatste trok hij zijn wenkbrauwen op. Er viel weer een lange stilte. 'Ik kan maar één ding bedenken, Jane, voor wat dat waard is. Ben jij wel eens in vaders werkkamer geweest?'

'Niet sinds ik een klein meisje was.'

'Wat ligt daar allemaal?'

'Zijn manuscripten, neem ik aan, en zijn aantekeningen en exemplaren van zijn boeken en naslagwerken.'

'En zijn dagboeken.'

'Ach toe nou, Claud, hij is vast niet iemand die zijn dochter vermoordt en dat ook nog even opschrijft.'

'Maar ik ben degene die denkt dat hij onschuldig is, ja? Als jij het dagboek van dat jaar te pakken kan krijgen, staat daar misschien een alibi in voor die keer dat jij zegt dat je hem gezien hebt en misschien zijn er dan getuigen aan wie dat gevraagd kan worden. Zo niet, dan staan er misschien op eerdere plaatsen wel aanwijzingen over hoe hij zich toen voelde.'

'Dat lijkt mij geen best idee.'

'O nee?' vroeg hij met bitter sarcasme. 'Nou, dan verontschuldig ik me tegenover jou dat ik je mijn hulp heb opgedrongen. Misschien moet je het dan maar bij iemand anders proberen, bij Theo of Jonah.'

'Sorry hoor, Claud, zo bedoel ik dat niet. Ik ben je dankbaar, dat ben ik echt. Het is een heel goed idee, maar hoe gaan we dat dan aanpakken?'

'Wanneer ga je erheen voor de begrafenis?'

'Hè? O, dat weet ik niet, donderdag, denk ik. En jij?'

'Ik ga morgen. Dus, als ik een mogelijkheid zie dan probeer ik er wel binnen te komen. Als dat niet lukt, moet jij het doen. Ik zal er alles aan doen. Alles.'

Hij stond op en keek me aan. Ik keek terug, zonder te glimlachen. Ik kon mijn ogen niet van de zijne afhouden. Even later verschrompelde zijn gezicht en liet hij zich naast me op de bank ploffen. Deze keer pakte ik zijn hand. Zijn ring droeg hij nog altijd, en langzaam liet ik die om zijn trouwvinger draaien. De tranen liepen in een glimmende film over zijn gezicht. Voorzichtig veegde ik ze af en nam zijn hoofd in de kom van mijn handen.

'Sorry, Claud.'

Kreunend kwam hij dichter bij me zitten, en ik hield hem niet tegen. Hoe had ik dat kunnen doen? Hij legde zijn gezicht in mijn hals en ik liet hem begaan. Hij schoof met zijn stromende gezicht omlaag en legde dat in mijn schoot.

'Jane, Jane, ga niet bij me weg. Ik kan niet, ik kan niet zonder jou. Niks is zoals het hoort zonder jou. Ik red dit niet in mijn eentje. Jij bent altijd bij me geweest. Jij hebt me altijd geholpen. Altijd. Als ik jou echt nodig had, was je er. Jij hebt me gered. Ga niet weg. Niet nu.'

'Sssh.' Ik streek over zijn haar en voelde zijn warme adem tegen mijn dij. Dit voelde aan als incest. 'Sssh. Toe, Claud, niet huilen. Ik kan er niet tegen als je huilt.' Hij bleef zo liggen als een zwaar kind en ik trok hem omhoog en wiegde hem tegen mijn borst.

29

Ik was terug bij af: bij Alex Dermot-Brown in de keuken, koffiedrinken uit een zware mok. Alex zat met iemand aan de telefoon en maakte van die vrijblijvende geluiden - um, jaja - en probeerde duidelijk de beller af te poeieren. Om de zoveel tijd keek hij naar mij en glimlachte bemoedigend. Ik staarde wat om me heen. Dit was het soort keuken waar ik me in thuis voelde: rommelig, recepten met punaises aan het bord, stapels rekeningen op tafel, overal kranten, foto's tegen kandelaars, een hoop afwas in de gootsteen, knoflookbolletjes in een schaal en bloemen in een vaas. Ik zag een foto op de vensterbank van een vrouw met donker haar en een verlegen lach: zijn vrouw, nam ik aan. Ik vroeg me af hoe belangrijk de keuken van Alex voor mijn hele therapie was geweest. Zou ik mezelf in handen van een man met een keurige en kille keuken hebben gesteld?

Hij legde neer en kwam tegenover me aan tafel zitten.

'Nog koffie?'

'Graag.'

Het was een raar gevoel om gelijkwaardig aan hem te zijn, om elkaar recht in de ogen te kijken.

'Je ziet er wel wat beter uit.'

Vanochtend had ik een wollen jurk met lage taille aangetrokken en een leuk hoedje opgezet, en lippenstift en mascara opgedaan.

'Ik voel me ook wel wat beter, denk ik.'

Ik had zoveel gehuild dat volgens mij mijn tranen op waren.

Alex boog zich over tafel. 'Jane,' zei hij met die lage aangename stem, 'je bent heel erg dapper geweest en ik ben trots op je. Ik weet hoe moeilijk het voor je was.'

'Waarom voel ik me nou niet veel beter?' flapte ik eruit. 'Jij zei dat het net zou worden als een abces dat openbarst. Waarom voel ik

me dan nog zo verschrikkelijk? Niet alleen om iedereen, maar om mezelf. Ik voel me zo verschrikkelijk om mezelf.'

Hij gaf me een papieren zakdoekje.

'Een abces dat openbarst is iets pijnlijks en dat brengt op zich weer problemen met zich mee. Op een heel kwetsbaar moment in je leven, net wanneer je je jeugd achter je laat en volwassen wordt, heb je zoiets afgrijselijks meegemaakt dat je geest dat gecensureerd heeft. Je kan niet verwachten dat alles meteen goed komt. Dingen weten doet pijn. Je leven in eigen hand nemen is zwaar, en genezing vergt tijd. Maar je moet je realiseren, Jane, dat je niet naar je vorige leven terug kan. Nooit zul je zoiets weer vergeten.'

Ik rilde.

'Maar wat moet ik dan doen?'

'Je bent het met me eens dat je niet voor deze nieuwe feiten kan weglopen?'

'Denk je dat je ermee zou kunnen leven, zonder er iets mee te doen?'

'Nee, volgens mij niet.'

'Je beseft natuurlijk wel dat als je er niets mee zou doen, als je gewoon met deze verschrikkelijke herinnering zou verder leven, dat je nog steeds je eigen macht uitoefent, nog steeds een keus maakt.'

'Ja, dat weet ik.'

"Wie zijn er voor jou echt belangrijk?'

Die vraag overdonderde me. 'Hè?'

'Ik vroeg: "Wie zijn er voor jou echt belangrijk?'"

'Robert en Jerome.' Hun namen kwamen zo vlug uit mijn mond dat ik me realiseerde dat ik eigenlijk de hele tijd zat te denken aan mijn zoons, aan de gruwelijke ervaring die dit voor hen moest zijn, maar dat allemaal had weggedrukt. 'Pa. Kim. En nu Hana.'

'Wie nog meer?'

'Nou ja, eigenlijk ook Claud. Nog steeds.'

'Wie nog meer?'

'Dan komen er nog een hoop mensen. Maar die toch minder.'

'Alan?'

'Nee, die natuurlijk niet,' zei ik bijna vermoeid. Zijn naam kon ik bijna niet meer horen.

'Verder niemand in het bijzonder?'

'Niet speciaal nee.'

'Echt niemand?'

'Alex, wat is dit?'

'En jij dan?'

'Ik?'

Dat snapte ik niet.

'Vind jij jezelf dan niet belangrijk, Jane?'

'Ja, oké, ik weet wat je bedoelt, maar...'

'Vind je niet, Jane, dat je het jezelf verschuldigd bent om dit openlijk te erkennen. Je zit aan je zoons te denken, je vader, je ex-man. Je hebt het zo druk met de buitenwereld dat je aan het belangrijkste niet hebt gedacht.'

'Maar ik moet aan de anderen denken, ik ben hun wereld kapot aan het maken.'

Hij boog zich verder naar voren en staarde me geconcentreerd aan. 'Ik heb al eerder met gevallen zoals dat van jou van doen gehad,' zei hij. 'Al die vrouwen moesten van zichzelf zo moedig en doortastend zijn. Die hadden niet alleen te maken met hun eigen pijn, die aanzienlijk was, maar ook met het simpele ongeloof van de mensen die ze kenden, van de mensen die het voor het zeggen hebben. Niet alleen ben je het jezelf verschuldigd om hiermee door te gaan, ook aan hen ben je het verschuldigd, Jane, aan al die vrouwen die de pijn kennen van het onderdrukken van herinneringen, die de moed hebben gevonden om zich uit te spreken. Niet huilen.'

Zijn stem werd weer zacht. Hij gaf me nog een papieren zakdoekje en ik snoot er luidruchtig in.

'Ik mag hier zeker niet even een sigaretje van je roken?'

Hij glimlachte. 'We kunnen even de tuin ingaan.'

Buiten was het vochtig en koud. De modder werd langzaam zichtbaar tussen het kalende gras. Bij de deur stonden de sneeuwklokjes in hun pot te verleppen. Ik schoof een sigaret tussen mijn lippen en streek een lucifer aan. Die vlamde op, maar woei weer uit.

Ik streek er nog eentje aan en schermde de vlam af met mijn hand. Dankbaar inhaleerde ik.

'Die andere vrouwen,' vroeg ik uiteindelijk, 'wat hebben die dan gedaan?'

'De meesten,' antwoordde hij, 'herinnerden zich weer dat ze zelf misbruikt waren, ze waren niet zoals jij getuige geweest van iets afgrijselijks. We beginnen er nu achter te komen dat de menselijke geest tot een zelfbeschermend geheugenverlies in staat is. Maar die verborgen herinneringen gaan niet verloren. Dat zijn net bestanden in een computer die met de juiste sleutel weer opgeroepen kunnen worden. Met sommige soorten therapie kan deze informatie naar boven gehaald worden.'

'Oké, maar wat hebben ze dan gedaan? Nadat ze dat wisten.'

'Sommigen hebben uiteraard niks gedaan, die hebben zich alleen van hun seksuele misbruikers losgemaakt.'

'En de anderen?'

'Die zijn met hun wonden naar buiten getreden. Die zijn de confrontatie met hun misbruikers aangegaan, die zijn zelfs naar de politie gestapt. Ze hebben geweigerd om een slachtoffer te blijven.'

Ik stak nog een sigaret op en wandelde naar het eind van de tuin. Hij maakte geen aanstalten om me te volgen. Hij keek hoe ik liep te ijsberen. Uiteindelijk vroeg ik: 'Dus jij vindt dat ik de confrontatie met Alan moet aangaan?'

Hij zei niets, hij keek me alleen maar aan.

'Of naar de politie moet lopen?'

Nog steeds zei hij niets. Ineens werd ik ontzaglijk kwaad. De woede danste over mijn oogbollen. Ik kreeg het kriebelig warm in die koude lucht.

'Jij hebt geen idee,' schreeuwde ik in zijn gezicht, 'wat je van me vraagt, geen idee. We praten hier wel over mijn familie. Over mijn hele leven. Dan hoor ik helemaal nergens meer bij. Dan word ik een verschoppeling.' De tranen prikten op mijn gezicht. 'Hoe kan ik nou zomaar naar de politie stappen en dat van Alan vertellen. Hij was als een vader voor me. Ik was dol op hem.'

Ik snikte het nog één keer uit en we zwegen allebei. Een paar tuinen verderop hoorde ik het iele, naar lucht happende geschreeuw van een baby die al een rijd huilt en niet van plan is ermee op te houden. Ik zocht in mijn zak naar mijn sigaretten, stak er eentje op en depte met een drijfnat papieren zakdoekje onhandig mijn verwoeste gezicht.

'Hier.' Hij gaf me een ander.

'Sorry hoor. Van je voorraad papieren zakdoekjes blijft zo weinig over.'

'Geeft niks. Ik heb er een hele berg. Daar krijg ik van de EEG subsidie voor.'

We liepen weer terug naar het huis. Bij de deur bleef hij staan en legde zijn hand op mijn schouder.

'Ik vraag helemaal niet of je iets doet, weet je. Zoiets moet je uiteraard zelf beslissen. Ik vraag je alleen maar of je ook niets kan doen.'

Binnen zette hij nog wat koffie, en ik ging naar de badkamer om mijn gezicht te wassen. Ik zag er vreselijk uit. De mascara liep in stroompjes over mijn gezicht, mijn haar kwam aan alle kanten onder mijn hoed vandaan en plakte in slierten op mijn snotterige wangen, mijn ogen waren opgezwollen en mijn neus was rood van de kou. 'Beheers je een beetje,' mompelde ik tegen de vrouw in de spiegel, en ik zag een vreugdeloze grimas op haar smerige gezicht verschijnen. Ik floot een liedje: 'You'll never get to heaven', dat we op de Stead altijd zongen. Laat maar zitten, in een hemel geloofde ik al heel lang niet meer.

Hij had een trommel met koekjes op tafel gezet. Ik doopte een boterkoekje in mijn koffie en schrokte dat naar binnen. Zodra ik klaar was, ruimde hij de kopjes af en bracht ze naar de gootsteen. Het gesprek was afgelopen.

'Bedankt, Alex,' zei ik toen ik op mijn fiets stapte.

Bij Camden Lock bedacht ik dat ik nog iets tegen hem moest zeggen, dus ik fietste terug en klopte aan. Hij deed bijna onmiddellijk open, met een hele kleine, verbaasde flikkering in zijn ogen.

'Ik ga erop door,' zei ik.

Hij verroerde zich niet, maar keek me alleen strak aan. Daarna knikte hij.

'Het zij zo,' sprak hij.

Dat klonk schrikbarend bijbels. Zonder nog iets te zeggen fietste ik weg.

30

Ik zat al een halfuur klaar toen er voor het huis getoeterd werd. Het sneeuwde, mooie sneeuw die in grote vlokken omlaag dwarrelde en als veren op bomen en huizen en geparkeerde auto's bleef liggen. In het halve licht zag Londen er zuiver en sereen uit, en ik zat voor het raam een beetje te roken en na te denken. Roestende busjes, vuilnisbakken, lege melkflessen waren schone witte vormen geworden. Alle geluiden waren verzacht. Zelfs de rolluiken voor het huis aan de overkant waren nu een fonkelend rooster. Vanavond werd het een modderige brij. Vanavond zou Martha naast haar enige dochter liggen. Ik was blij dat ze dood was.

Ik trok de jas aan die ik had gekocht voordat ik Caspar op het kerkhof van Highgate ging zoenen. Ik deed een bruine vilten hoed op en bruine leren handschoenen aan en liep de deur uit naar Claud toe. Hij had erop gestaan om me helemaal te komen ophalen. In dit weer. Hij zei dat hij er zeker van wilde zijn dat ik kwam.

Aanvankelijk zwegen we. Ik rookte een sigaret en keek hoe Londen overging in het platteland. Hij rommelde wat met bandjes en reed met een constante snelheid van zo'n honderd kilometer over de m I. De ruitenwissers schoven de sneeuw bijeen tot een compacte streep vuil.

'En?' vroeg ik uiteindelijk.

'En wat?'

'Dat weet je best.'

Hij fronste zijn wenkbrauwen.

'Sinds ik op de Stead ben, zit Alan de hele tijd boven in zijn werkkamer verschanst. En als hij er niet is, zit de deur stevig op slot.'

'Jezus,' zei ik.

'Maak je geen zorgen, Jane, we verzinnen samen wel iets.'

Ik bromde alleen maar iets instemmends en keek hoe Birmingham met zijn eindeloze rijen flats langskwam. Probeerde niet aan sigaretten te denken. Ik had niet bedacht wat ik tegen Alan zou zeggen. Ik had me er niet eens op voorbereid om hem te zien. Ik rommelde wat in mijn tas en vond een kam die ik door mijn haar haalde voordat ik de vilten hoed anders opzette. Claud keek me van opzij aan.

'Zenuwachtig?'

Het drong tot me door dat hij het enige lid van de familie Martello was met wie ik zo kon zitten.

'Ik vind dat je je goed opstelt met dit alles,' zei ik.

Hij staarde voor zich uit.

'Ik hoop van wel.'

Onder de dunne laag sneeuw zag Natalies graf er nog netjes en nieuw uit. Er waren lentebloemen - sneeuwklokjes, monnikskap -in een stenen vaas met meerdere openingen geschoven. Ik vroeg me af of iemand het nog bijhield. Ernaast was een lelijk kleigat, wijdopen. Als speeksel viel de laatste bitterkoude sneeuw erin.

Een groepje rouwenden in donkere kleren stond te kijken hoe Martha's vier zoons haar kist in onze richting droegen. Ze zagen er onder hun last mistroostig maar mooi uit, de bijbehorende verdrietige zoons die de resten van hun geliefde moeder dragen. Voor me nam een man zijn hoed af, en ineens herkende ik Jim Weston, zo onwaarschijnlijk, in een lange donkere jas. Die had ik voor het laatst bij een ander graf gezien. Een soort graf. Ik nam ook mijn hoed af. Er viel sneeuw op mijn haar. Ik ging helemaal aan de rand van de menigte rouwenden staat om Alan te ontlopen. Na afloop zou hij me lang en heftig willen omhelzen en intiem in mijn oor mompelen hoe erg hij het allemaal vond. Dat kon wel even wachten. Ik voelde hoe iemand me van opzij aanstootte en draaide me om. Het was Helen Auster.

'Ik wou alleen even mijn gezicht laten zien,' zei ze met een lachje.

Ik sloeg vlug mijn armen om haar heen terwijl de bekende woorden nog eens opgedreund werden.

Ik hoorde Alan voor ik hem zag. Terwijl Martha's kist in de wachtende kuil werd neergelaten, klonk er een verscheurend gehuil door de lucht. Alle hoofden bewogen zich naar voren. Plotseling kreeg ik door een opening in de menigte zicht op het tafereel. Alan stond boven het gat te brullen, in of tegen de kist. Zijn vettige grijze haar werd door de wind achterover gejaagd. Ondanks de kou had hij geen jas aan, en zijn zwarte pak was goor en hing open. De tranen stroomden vrijelijk over zijn roodgevlekte gezicht, en hij hief zijn stok in de lucht en zwaaide ermee als een spontane King Lear.

'Martha!' brulde hij. 'Martha!'

De vier zoons omsingelden hem. Lang en kaarsrecht stonden ze om hun dikke, verwarde vader, buiten zinnen van verdriet en de drank. Alan sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De tranen sijpelden erdoorheen, terwijl hij stond te kreunen en te huilen. De rest van ons zweeg. Dit was een solovoorstelling.

'Vergeef me,' brulde hij. 'Het spijt me zo.'

Claud sloeg zijn arm om hem heen en Alan leunde mompelend en huilend tegen hem aan. Naast me begon een vrouw die ik nog nooit eerder had gezien stilletjes in haar zedige zakdoekje te huilen. Erica, die met Paul en pa een eindje achteraf stond, snoot luidruchtig haar neus en bracht met een hik één jammerkreet uit. Ik was even helder en koud als de dag zelf. Mijn laatste groet aan Martha had ik al gebracht. Haar laatste verzoek stond ik nu op het punt te negeren. Zorg jij een beetje voor Alan?

Koude korrels aarde spatten op de kist uit elkaar. Martha en Natalie lagen zij aan zij en Alan huilde luidruchtig verder.

Helen stak haar arm door de mijne en we lieten de groep voor wat die was en stapten van het pad af tussen de grafstenen.

'Je ziet er niet goed uit,' zei ze.

'Het ging ook niet goed met me. Maar ik voel me nou wel wat beter. Hoe gaat het met jou?'

Ze lachte.

'Dat wou ik je net vertellen. We weten nu waar we een van onze lijstjes voor kunnen gebruiken. Maandag gaan we een verklaring uitgeven. We gaan elke persoon van het mannelijk geslacht die omstreeks 27 juli, de dag na het feest, de dag dat Natalie voor het laatst is gezien, in de omgeving van de Stead aanwezig was, vragen om een DNA-test te laten doen.'

'Om de vader te vinden?'

'Misschien.'

'En de moordenaar?'

'Op zich zou dat geen bewijs zijn.'

'Klinkt toch als een stap in de goeie richting.'

'Vinden wij ook.'

Zwijgend wandelden we nog een stukje door. Het kerkhof was nu leeg, op ons na. Ik dwong mezelf om iets te zeggen.

'Maar hoe gaat het nou met jou, Helen?'

'Met mij?'

Ze was duidelijk van haar stuk gebracht.

'Je weet er natuurlijk van?' vroeg ze.

'Ja.'

Ze bleef staan en ging zitten op de rand van een sokkel met een stenen urn, half omwikkeld met een stenen doek. Ze keek me bijna smekend aan.

'Wat wil je dat ik zeg?'

'Helen, je hoeft je tegenover mij niet te rechtvaardigen. Ik wil alleen weten hoe het met je gaat.'

'Met mij? Ik ben helemaal in de war. Mijn hele leven staat op zijn kop.' Ze pakte een papieren zakdoekje uit haar zak, vouwde dat onhandig open in de kou en snoot haar neus. 'Ik gedraag me niet professioneel. Ik maak mijn huwelijk kapot. Ik verzeker je dat ik zoiets nog nooit eerder heb gedaan en ik heb het gevoel dat ik er binnenkort met Barry - dat is mijn man - over moet praten. En het klinkt vreselijk, maar ik heb ook een blij en spannend gevoel. Maar dat hoef ik jou natuurlijk niet te vertellen. Als iemand Theo kent, ben jij dat wel.'

'Klopt.'

'Ineens denk ik anders over de dingen na, zie ik nieuwe mogelijkheden. Ik krijg er een beetje een dronken gevoel van.'

'Wat ga je nou doen?'

'Ik maak steeds weer andere plannen. Wat er waarschijnlijk gaat gebeuren, is dat we wachten tot dit onderzoek voorbij is en dan vertel ik het aan mijn man en pak mijn spullen en gaan we samenwonen.'

'Is dat wat Theo gezegd heeft?'

'Ja.' Ze keek me weer even aan. 'Je kijkt niet alsof je het daar nou zo mee eens bent.'

'Of ik het er mee eens ben, doet niet ter zake.' Ik ging naast haar zitten, heel oncomfortabel op de rand van de sokkel. 'Kijk, ik heb geen zin om je goeie raad te geven en het kan zijn dat je helemaal gelijk hebt met wat je zegt dat er gaat gebeuren. Maar ik vind gewoon dat je voor de familie Martello moet oppassen. Het is een fascinerend en aantrekkelijk stel mensen dat iemand voor zich inneemt, maar ik vind dat je je in ze kan vergissen.'

'Maar jij bent toch een lid van de familie Martello?'

'Ja, dat weet ik, en alle Kretenzers zijn leugenaars.'

'Hè?'

'Laat maar. Ik weet niet wat ik allemaal zeg. Ga nooit de lucht in zonder een parachute, zoiets.'

'Maar jij was toch dol op Theo, of niet?'

'Hoe weet jij dat?'

Ze zweeg.

'Pas nou maar op dat je niet je hele leven en je carrière vergooit.'

Ze keek me aan met een gezicht dat me pijnlijk herinnerde aan een triest kind.

'Ik dacht je me gewoon zou feliciteren of geluk toewensen.'

Ze barstte in tranen uit en ik sloeg mijn arm om haar heen.

'Het is allemaal zo stom en gênant dat ik er nauwelijks over durf te praten,' zei ze. 'In mijn fantasie waren wij vriendinnen en zouden we hierdoor dichter naar elkaar toe groeien.'

'Maar luister nou, luister nou,' zei ik, met haar vochtige gezicht in mijn handen, 'we zijn ook naar elkaar toe gegroeid.'

'Nee, ik bedoelde meer dan dat. Bijna als zussen.'

Ik omhelsde haar.

'Ik heb meer behoefte aan een vriendin dan aan een zus,' fluisterde ik tegen haar achterhoofd.

Ik had me geen zorgen hoeven maken over hoe ik Alan tegemoet moest treden. Hij had helemaal geen zin om mij of wie dan ook tegemoet te treden. Tegen de tijd dat ik terugkwam bij het huis, was

hij als een reusachtige krab met zijn oude gebarsten schaal naar zijn werkkamer teruggescharreld. 'Om te schrijven,' had hij gezegd.

De keuken en de woonkamer zaten vol met rouwende mensen. Sommigen herkende ik en anderen had ik nog nooit eerder gezien. Ik dacht even dat ik de haakneus en hoge jukbeenderen van Luke zag, maar wat zou hij hier moeten doen? Jim Weston kwam naar me toe schuifelen, kennelijk slecht op zijn gemak in zijn strakke bruine pak met brede revers. Dat had heel goed van vlak na de oorlog geweest kunnen zijn. Hij pakte me bij mijn mouwen en mompelde iets wat ik niet verstond. Om me heen gonsde het van de gesprekken, van de betekenisloze geluiden. Ik zag monden open en dicht gaan. Mensen wreven in hun ogen. Lachten. Schoven een sandwich door hun keel. Brachten tussen wijsvinger en duim fijntjes een kopje thee omhoog. Lichamen drongen zich langs me heen.

Ik had het warm. Mijn benen jeukten in mijn panty. Mijn handen zweetten. Onder mijn linkeroog klopte onzichtbaar een nerveuze tic. In mijn hoofd waaierde pijn uit. Theo stond fronsend voor me. Paul hield me vast bij mijn schouder, zei iets in mijn oor over pa en moest er gauw vandoor. De dominee - een jongeman met een nerveus dansende adamsappel boven zijn witte hondenband — schudde mijn zweterige hand met zijn zweterige hand en zei vaag iets over rusten in vrede. Luke — het was toch Luke - vroeg of het wel goed met me ging en iemand gaf me een glas water. Peggy was in het grijs en Erica in marineblauw. Pa zat in een stoel bij de deur naar de patio, en af en toe dook er een hoed naar hem omlaag om daarna weer boven te komen drijven. Hij zag er oud en ellendig en verdrietig uit.

Ik trok mijn jas weer aan en maakte een stevige wandeling door de tuin. Ik rookte de rest van mijn sigaretten op en ging pas weer naar binnen toen ik zag dat mensen hun auto startten en wegreden.

We vormden een merkwaardige tijdelijke familie, zonder dat gebruikelijke gevoel dat we samen ergens voor stonden. Paul en Erica reden bijna meteen terug naar Londen. De volgende ochtend vertrokken Jonah en zijn gezin en werd Frances door Theo naar het station gebracht. Fred en een zorgelijk kijkende Lynn bleven nog. En

Claud uiteraard ook. Wat moesten we daar allemaal nog? De stoffelijke resten van Martha's leven hoefden niet op orde gebracht te worden. Op de ochtend van de begrafenis keken we in haar laden en klerenkasten. Elk kledingstuk was schoon, gevouwen en opgeborgen. Sommige zaten in een kartonnen doos, met de bestemming in haar duidelijke zelfbewuste handschrift erop. Haar werkkamer zag er leeg uit, maar dat kwam omdat die op terminale wijze opgeruimd was. Ik wist dat ze een paar maanden voor haar dood haar laatste boek af had gekregen en dat ze haar laatste maanden systematisch had gebruikt. Aantekeningen en veel van haar oude papieren waren weggegooid. Bij het willekeurig opentrekken van een paar laden bleek dat elke map, elke nietmachine op zijn plaats lag. Dat was Martha's laatste grote gebaar. In geen enkel hoekje van het huis konden we haar halfgeklede geestverschijning betrappen. Voor ze uit dit leven was gestapt, had ze alles achtergelaten met haar signatuur, op haar manier verpakt en zoals zij het wilde. Dat besef was het enige dat me die dag een glimlach ontlokte.

De broers hadden daar niets te doen. Ze zeiden niet veel — Fred was nauwelijks nuchterder dan zijn vader — maar ik ging ervan uit dat ze alledrie er nooit aan zouden denken om Alan alleen in dat huis achter te laten. Uiteindelijk bleek dat het idee niet eens bij ze was opgekomen.

De lunch was een treurige aangelegenheid. Brood, kaas, wijn en vreemd genoeg wat vrolijk gepraat waar zelfs Alan af en toe aan meedeed. Dit was het echte leven niet. Wij balanceerden op een hoge richel tussen twee werelden. Het oude bekende bestaan, georganiseerd door Martha, hadden we nog niet achter ons gelaten en wat het nieuwe bestaan ons zou brengen, daar sprak niemand over of zag niemand voor zich. Vonden ze soms dat we allemaal zomaar weg konden gaan en Alan dit huis in zijn eentje konden laten runnen?

Na het eten werd Alan bijna lijfelijk door Claud gedwongen om beneden te blijven.

'Jij gaat met Jane en mij nog even een stukje lopen,' zei hij.

Alan keek ons tweeën verbijsterd aan, en voor mij was dat bijna net zo'n grote verrassing.

'O ja?' vroeg ik.

'Ja, het is een lekkere frisse dag vandaag,' zei Claud opgewekt.

Ik keek door het raam en zag steeds lager hangende wolken.

'Kom, we pakken onze jas,' ging hij door.

Hij hielp Alan met zijn waterdichte overjas, zijn hoed, sjaal en schoenen en stopte hem zijn oude wandelstok in de hand. Wij deden oude jassen aan die daar toevallig hingen (met een rilling realiseerde ik me dat ik er eentje van Martha aan had) en Alan werd resoluut tussen ons in meegenomen naar buiten. Onderweg door de tuin vertelde Claud over de wandeling die hij gisteren had gemaakt, dat hij volgens hem in de es langs de oprit een uilennest had gezien en dat het misschien wel leuk was om er een kijkje te nemen. Ineens sloeg hij zich met een vlakke hand tegen het voorhoofd.

'Verdomme nog aan toe, ik ben de verrekijker vergeten. Wil jij die eventjes gaan halen, Janey?'

Kennelijk waren we weer getrouwd.

'Waar ligt die dan?'

'In het kamertje voor de schoenen. Dat ik natuurlijk heb afgesloten.'

'Waarom heb je dat in hemelsnaam gedaan?' vroeg Alan.

'Wacht even, ik geef je m'n sleutels,' zei Claud, die in zijn verschillende zakken stond te poken. 'Nee, sorry, ik heb ze vast ergens neergelegd. Pa, wil jij Janey even jouw sleutels geven?'

Alan haalde een grote sleutelbos uit zijn zak en gaf die aan Claud, die 'm weer aan mij doorgaf, zonder enige naspeurbare uitdrukking op zijn gezicht, op een vleugje irritatie na misschien over zijn eigen vergeetachtigheid. Ze zeggen dat een arts ook een acteur moet zijn.

'Kom er zo aan,' zei ik, en ik draaide me om en rende over het gras terug.

De hal, eerste verdieping, langs de steile trap omhoog naar de grote zolder. Mijn benen trilden zo dat ik dacht dat ik zou omvallen, dus ik hield me stevig aan de leuning vast. Ik probeerde een aantal sleutels tot er eentje paste, duwde de deur open en stapte Alans ruimte binnen. Die was heilig en leek merkwaardig genoeg inderdaad op het schip van een kerk, zo vlak onder het dak. Aan elke kant zat een raampje en het diffuse schijnsel dat daardoor binnen viel, zorgde voor een zachte verlichting, ook voordat ik de lamp aandeed. Ik was hier maar een paar keer in mijn leven geweest. Hier zat hij altijd te schrijven, of deed hij alsof. Als het leeg was geweest, zou het een ruime indruk hebben gemaakt. Maar nu was er bijna geen doorkomen aan. De brieven die elke dag kwamen, de rekeningen, de royalty's, de brieven van uitgevers en universiteiten, reclame, brochures, verzoeken van studenten die hem als onderwerp van hun doctoraalscriptie hadden, oude kranten, ansichtkaarten van zijn zoons, uitnodigingen, veel brieven die nog niet eens open waren gemaakt. Ik controleerde een willekeurig poststempel: 1993. Ik staarde naar de stapels boeken die overal schots en scheef op de vloer stonden, naar de verkreukelde papieren zakdoekjes in de hoek, de rij koffiekopjes met schimmel, de bijna lege whiskyfles op de vensterbank.

Alans bureau was de enige vrije plek in de kamer. Zijn stokoude Duitse typemachine stond er als een tank middenop. Daarnaast een beker vol met pennen en potloden en een onbeschreven memoblok. Op de plank erboven lagen tientallen exemplaren van Opzet en verstand in een mengelmoes van talen. Het was geen makkelijke titel om te vertalen. Ik trok een paar laden open. Schriften met losse aantekeningen, ongebruikte ansichtkaarten, typelinten, punaises, een nietmachine, oude batterijen en een stel volstrekt onduidelijke voorwerpen. Ik keek om me heen. Er stond een grijsmetalen dossierkast tegen de ene muur en een lage rij kasten daar recht tegenover. Een dagboek bewaar je niet in een dossierkast. Ik maakte een paar kastdeuren open. In de eerste kast stonden grote kartonnen dozen boven op elkaar. Daar keek ik zo nodig later nog wel eens in. In de volgende lagen stapels oude mappen op de planken. In weer een andere lag een grote vierkante map met daarop: Arthurs hart (voorlopige titel). Ik keek er even in en trof er maar een paar vellen papier met Alans compacte onregelmatige handschrift. Stukjes dialoog, losse zinnen, onafgemaakte beschrijvingen. Dit was de grote roman, zijn langverbeide rentree, het meesterwerk waarvoor hij zo vaak de trap opging om tijd aan te besteden. Ik kon een plotseling gevoel van medelijden niet onderdrukken. Wat een leven.

De volgende kast was afgeladen met tijdschriften en kranten, waarschijnlijk oude recensies en interviews. Die daarna bevatte wat ik zocht. Op de planken lagen schriften met harde kaft in stapeltjes van tien. Ik trok er zomaar een uit. Op de kaft stond 1970. Ik was in de buurt. Ik bladerde het door, en elke pagina was dicht beschreven met de dagelijkse gebeurtenissen. Ik pakte er nog een en toen nog een. Ze waren allemaal hetzelfde. Eén soort schrijven had hij in ieder geval volgehouden. Helemaal beneden hoorde ik stemmen, het gekletter van porselein. Er kwam niemand naar boven.